![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
Tekenen met Rood Natuurkrijt (rötelstein (uit Theley), pierre sanguine, red chalk) Grondstoffen voor roodbruinen(Rötel/ Sanguine Lumps), witte en zwarte tekenstiften. ![]() Portret van Sebastiaan Münster (1488-1552) op 60-jarige leeftijd (1548). Deze houtsnede (waarschijnlijk van Hans Rudolph Manuel Deutsch) komt voor in de latijnse uitgave van zijn Cosmographiae Universalis van maart 1550 (uitgegeven door Heinrich Peter in Bazel). De eerste druk van dit werk, in het latijn, verscheen in 1544. De houtsnedes in Cosmographiae Universalis zijn gemaakt door vier graveurs: Hans Holbein de Jongere, Urs Graf, Hans Rudolph Manuel Deutsch en David Kandel. |
Watteau. Op 17 november 2020 is een Nederlandstalige publicatie uitgekomen getiteld " Tekenen met Rood krijt in de tijd van Antoine Watteau ". In deze studie komen diverse aspecten over leven en werken van Watteau aan de orde met het accent op zijn tekentechniek. Watteau's roodkrijt-gebruik wordt aan de hand van diverse praktische en theoretische aandachtspunten onder de loep genomen. Ter gelegenheid van het feit, dat Watteau in 2021 driehonderd jaar geleden is overleden wordt uitgebreid visueel en textueel stilgestaan bij de locaties waar hij heeft geleefd en gewerkt. Vooral de plaats waar hij de laatste maanden van zijn leven heeft doorgebracht wordt onder een vergrootglas gelegd. De digitale versie van deze studie is in PDF-formaat beschikbaar via Google Books. Mocht u een volledig activeerbare digitale PDF-versie (9,85 Mb) willen ontvangen neem dan contact op per email met de auteur (zie mailadres linksboven op deze pagina).
Rood natuurkrijt is verkrijgbaar via
De auteur van deze webpagina (zie https://www.jcdenhollander.nl)
en
: https://www.kremer-pigmente.com/de/roetel-in-stuecken-geschnitten-12480.html
Vergelijkbaar? artikel Bij Kremer Pigmente rötelbrokken, ongezaagd
Rötel in de bodem van Theley (Foto: Werner PETER)
Rötelkrijt komt in harde brokken in de bodem voor en is op het eerste gezicht niet gemakkelijk te onderscheiden van de omringende zachtere roodbruine aarde en klei.
Op de foto is een tweetal schuin liggende brokken te zien. Deze brokken zijn ingebed in horizontale klei-/ sedimentlagen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de zwaardere en hardere brokken rötel in een al aanwezige zachte sliblaag terecht zijn gekomen en naar beneden zijn gezakt. De stukken rötel (in gewicht variërend van enkele tientallen grammen tot vele kilo's) werden vroeger uitgegraven met een schep en met de hand. De ingestorte schachten, waar vroeger naar rötel is gegraven en die er tegenwoordig als een soort bomtrechters uitzien, noemt men in Duitsland "Pingen". Stukken rötel, die in de open lucht, worden blootgesteld aan regen en vorst breken in stukken en verpulveren. In het open veld zal men daarom geen rötelkrijtstenen aantreffen. Indien wel, dan zijn het vaak Rötelkleurige zandstenen die uiterlijk lijken op rötelkrijt maar niet bruikbaar zijn als tekenmateriaal.
Vroege vermelding van Rötelkrijt door Sebastian Münster, de duitse theoloog en geograaf, van de vindplaats van goede rötelkrijtsteen in zijn boek Cosmographia Universalis.
Vroegste vermelding van Rubricam Fabrilem (rötelkrijtsteen) in het jaar 1544 in de latijnse tekst van Sebastian Münster's "Cosmographia Univeraliae libri sex"(PDF van Google, digitaal doorzoekbaar zie blz. 552. , pag. 452 De Germania Liber III, onder de hoofdstukaanduiding: Vuesterich, ìt est, occiduum regnum. ) over de vindplaats van Rötelstein bij St. Wendel: "Producit quoque regio ísta lapides quosda insignes, praesertim rubricam fabrilem, quae in magna copia inuenitur apud, oppidum cui nomen est diuus Vuendelinus: & alium lapidem qui Chalcedonius & vulgo Katzedonius vocator". (Vertaling: "Deze streek levert ook opvallende stenen, vooral een rood afgevende soort, die in grote overvloed te vinden zijn in de stad waarvan de naam Sankt Wendel is, en een andere steen die Chalcedonius & in de volksmond Katzedonius wordt genoemd.")
N.B. Mogelijk heeft Sankt Wendel in 1544 voor de streek ten zuidwesten van St. Wendel. tot aan Frankrijk voor beide steensoorten als verzamel- en verkooppunt gefunctioneert.
De aanduiding "Westrich" in het bergachtige gebied is middenboven leesbaar.
In de latijnse versie van Cosmographia Liber VI/ Liber III uit 1544 staat op de digitale pagina 551 (papieren boek blz. 461) bovenstaand kaartje. "Westrich" staat daarop aangeduid als een bergachtig gebied ten noord-westen van Straatsburg.
De landstreek die wordt bedoeld is het huidige Saarland (het gebied westelijk van de Rijn) : "Terra quam vulgo Vuestrich vocant, late patet versus Galliam," (Het gebied, dat gewoonlijk "Westrich" wordt genoemd, dat duidelijk tegen Frankrijk aan ligt).
In 1572 wordt in de duitse versie van Cosmographia vermeld: "In der refier bey S. Wëdel grebt man Katzedonien und gut Rötelstein." (In het gebied bij St. Wendel delft men Chalcedon en goede Rötelsteen). (blz. blz. 886 in digitale duitstalige uitgave van Sebastian Muenster 1572 door Google, helaas niet doorzoekbaar op tekstniveau.)
1574 Cosmographia- Seb. Münster: kaartfragment van omgeving Sankt Wendel
(Die ander Tafel des Rheinstroms/begreiffend die Pfaltz/Westerich/Eyfel/ec.)
Op oude kaarten is Sankt Wendel als de grootste plaats in de streek aangegeven. Vandaar de verwijzing.
N.B. Theley ligt 10 km iets ten Noord Westen van Sankt Wendel. Chalcedon is een vorm van microkristallijne kwarts.
Mogelijk hebben Georgius Agricola (1495-1555) en Vasari (1511-1574) de informatie over rood krijt, dat te vinden is in een bergachtig gebied in Duitsland (Vasari, 1550) ontleend aan het werk van Sebastiaan Münster uit 1544.
Agricola heeft een aantal jaren (1523-1526) in Italië gestudeerd.
Zie voor een citaat in het Engels over rood natuurkrijt bij Vasari: "Maclehose, Louisa S. (transl.) "Vasari on technique", New York, Dover, 1907,. Chapter II. (XVI) , Paragr.77. page 212-213. "Drawings are made in various materials, that is either with red chalk, which is a stone coming from the mountains of Germany, soft enough to be easily sawn and reduced to a fine point suitable for marking on leaves of paper in any way you wish; or with black chalk that comes from the hills of France, which is of the same nature as the red;"
In een Italiaanse uitgave uit 1986 (uitgebracht door Letteratura italiana Einaudi p. dig 83) resp. in een Italiaanse uitgave uit 1832-1838 ( Le Opere di Giorgio Vasari Pittore e architetto aretino: Parte 1, Volume 1) . luidt de Italiaanse tekst in de laatste bron als volgt: "Questi si fanno con varie cose, cioè o con lapis rosso, che è una pietra la qual viene di monti di Alamagna, che per esser tenera agevolmente si sega e riduce in punte sottili da segnare con esse in su i fogli come tu vuoi, o con la pietra nera che viene da monti di Francia, la qual'è similmente come la rossa; "
Ned. vertaling JdH: "Deze [schetsen, tekeningen, cartons] zijn gemaakt met diverse materialen, dat wil zeggen, of met "lapis rosso", dat is een steen die afkomstig is uit de bergen van Duitsland, die zo zacht is dat deze gemakkelijk kan worden gezaagd en verdeeld in dunne stiften waarmee op vellen/ bladen [papier] desgewenst tekens kunnen worden aangebracht, of met de zwarte steen, die uit de bergen van Frankrijk komt en vergelijkbaar is met de rode;"
Tussen de Italiaanse bronteksten en de Engelse vertaling uit 1907 zijn wel enkele verschillen aan te wijzen. Het is aan de lezer een keuze te maken.
Roodbruin natuurkrijt in brokken/stukken
Bestaat dat (nog)? Ja!
Diverse rötelstiften in glas en links enkele gezaagde stukken rötel. De stift rechts is uit de steen gezaagd.
De informatie op deze pagina is ontstaan vanuit een situatie die ik pas sinds medio januari 2011 heb kunnen oplossen. Tot dan toe had ik de indruk dat roodbruin natuurkrijt in brokken of stukken in West-Europa niet meer voorhanden was. Met stukken rode natuurkrijt bedoel ik echt roodbruin natuurkrijt en niet de rode bolus die gebruikt wordt bij vergulden en die door menige firma wordt geleverd als rood natuurkrijt maar veel te zacht is als goed tekenkrijt. Tot dan toe had mijn zoeken naar stukken natuurlijke rode oker niet geleid tot die roodkrijtstiften met een sanguine kleur die voldoen aan mijn eis: even hard als zwart contékrijt (soms zelfs zo hard als staafjes koolstof die in oude batterijen voorkomen) en even goed als wit natuurkrijt uit Le Tréport (Normandië, Frankrijk) en de Champagnestreek. In de omgeving van Roussillon heb ik zanderige stukken diep rode okersteen gevonden. Helaas ongeschikt om mee te tekenen, wel uitstekend geschikt om - via wassen en spoelen - mooie rode oker pigmenten uit te winnen.
Medio januari 2011 kwam ik in contact met Werner Peter, een specialist op het gebied van Rötel (Rötel, m. ein dichter tonartiger Eisenstein, Rubrica. Namentlich zum schreiben, zeichnen und färben gebraucht) uit Theley (Saarland, Duitsland). 'Tonartiger Eisenstein' is wat we in Nederland 'roodgekleurde (rossige) of roodafgevende kleiachtige ijzersteen' zouden noemen. De Fransen noemen Rötel in de vorm van klonten "Pierre Sanguine". Hij leverde mij het bewijs dat natuurlijke rode oker als mineraal in de vorm van stukken (stenen, brokken) nog steeds te vinden is in de natuur. Via internet wist ik wel over het bestaan van 'Rötelsteinen' maar ik kende niemand die ik kon benaderen. Werner Peter heeft mij enkele monsters gestuurd, waar ik hem zeer dankbaar voor ben, en daardoor ben ik ervan overtuigd dat de oude meesters op klein formaat met de harde versie van dit materiaal hebben getekend en niet met rode bolus. Rode bolus is geen plaatselijk begrip in Theley, hoewel het ook tot de "Rotsteinen" wordt gerekend . Bolus is in Theley een rötelsoort die juist gering ijzerhoudend is en door z'n lichtrose tint geschikt is voor onderdelen van portrettekeningen.
Rötelstenen en rötelbrokken, ontdaan van vuil en zand, in diverse maten.
Lengtematen stenen op de voorgrond ongeveer 8 à 9 cm.
Voorlopig schema d.d. 6 augustus 2014 van opvallende kenmerken bij het zagen en gebruiken van natuurlijke rötelkrijtstiften.
Onderzochte Sanguine kleuren zijn: a. Portret rose, b. Portret bruin, c. Naturel, d. Kastanjebruin, e. Bruin rood, f. Bruin.
Op basis van meer onderzoek moet e.e.a. nog bevestigd worden.
De gearceerde velden laten een toe-/afname of aan-/afwezigheid zien van bepaalde kenmerken.
Breukvorm bij zagen van een stuk rötelkrijt.
Gebogen breukvlakken (komt regelmatig voor) zijn mogelijk een verwijzing naar het onstaan van rötelklonten in heetwaterbronnen via kwelwater (zie ijzeroer).
Ook is op zulke breukvlakken vaak een zwartglanzende olieachtige "film" zichtbaar. Deze "film" (geen bitumen heeft recent wetenschappelijk onderzoek in Amsterdam aangetoond) komt ook tevoorschijn bij het aanmaken van rötelpasta (=rötelpoeder met wat water).
Onlangs (23 sept. 2015) kwam ik in "Manuel du peintre en bâtimens, du fabricant de couleurs, du vitrier, du doreur, du vernisseur et de l'argenteur contenant, outre tout ce qui a rapport à ces différens arts, la fabrication et la pose des papiers de tenture, les enduits hydrofuges, le rentoilage, le nettoyage et la restauration des tables." van Amand-Denis Vergnaud (1791-1885) in de 16e druk (omstr. 1834) de volgende vermelding over bitumen tegen: "......Les bitumes qu'on rencontre le plus souvent dans le commerce sont ceux de Judée, de Grenoble et de Strasbourg........"
Wat rötelpoeder (bijv. Sanguine Bruin ) aangemaakt met water op een glazen of porfieren plaat.
Aan de rand van de pasta treedt een oliehoudende "film" naar buiten, die donkerder is dan de vochtige rötelpasta en glanzend, zilvergrijs van kleur.
Ook komt er een bepaalde gronderige (naar petroleum/ terpentine ruikende) geur vrij. Mogelijk is dat zwavel.
Een olie-achtige "film" op open water in de natuur kan worden veroorzaakt door de ijzerbacterie "Leptothrix discophora".
Als er spleten en barsten voorkomen in zo'n, op water drijvend iriserend laagje, is het geen olie. De "film" bestaat dan uit ijzerbacteriën of stoffen die door zulke bacteriën zijn gevormd.
Zouden er ook in rötelstenen/ -stiften - die hematiet (ijzer) bevatten - sporen van de "Leptothrix discophora" of hun afscheidingsstoffen zitten?
Op 17 febr. 2017 werd ik geattendeerd op de volgende tekst in een studie van Ineke Pey uit 1998 over het Hafkenscheidkabinet blz. 490 bovenaan:
"....vermengd met krijt en / of gips. Het monster genaamd 'Terrasiena, bruine', is een warme rauwe sienna. De naam 'Van Dijks bruin' voor een oker is opmerkelijk, omdat het meestal van toepassing is bij een organisch pigment van natuurlijke oorsprong, met een bitumineus karakter, vergelijkbaar met Keulse en Kasselse aarde; er zijn ook voorbeelden van de laatste twee in de collectie. 'Omber', als al de andere aarden zonder de toevoeging rauw of gebrand, is een aardpigment dat nauw is gerelateerd aan de okers. Vanwege het (lage) mangaangehalte droogt omber beter in olie dan andere okers. Hafkenscheid's 'Chinesche omber' zet echter onderzoekers op het verkeerde been. Het bruingele pigment bestaat uit bruin roet of bister; de naam 'Chinesche omber' werd niet vermeld in de geraadpleegde literatuur, noch voor omber noch voor bister. In Nederland werd de substantie gemaakt door het verzamelen van roet uit schoorstenen waaronder harsachtig hout werd verbrand, en er was schoongemaakt met warm water. Door zijn harsgehalte werd bister vrijwel alleen gebruikt in de middeleeuwen, als een waterverfkleur, om boekillustraties in te kleuren, Rembrandt en zijn tijdgenoten gebruikten het om schaduwen aan te brengen op tekeningen. Noot46" (verwijzing naar Simis, Harley, Vande Graaf en Gettens, Stout)
Opvallend is de vermelding van "bitumineus karakter" , bij Van Dijksbruin, vergelijkbaar Keulse en Kasselse aarde. Rood Krijt of Rötel uit Theley of Sankt Wendel niet voor in de opsomming van Ineke Pey .
In Rötelkrijt zitten, zoals hiervoor op de foto zichtbaar is, uiterst fijne kleideeltjes wat zou kunnen wijzen op een organische of natuurlijke oorsprong.
Zwavelsporen in zaagvlakken van een portretbruin/naturelkleurige rötelkrijt-steen.
In oude teksten wordt ook vitriool genoemd als uitgespoeld bestanddeel van rötelkrijt. Vitriool is een oude term voor zwavelzuur. In zaagvlakken van rötelkrijt zijn zwavelsporen als aderen of vlekken zichtbaar.
De zwavel lost op in water op en mogelijk zien we een zwavelzuur-film of een ijzer(III)-sulfaat Fe2(SO4)3-film. Dat zou de sterke hechting van rötelkrijt aan de huid en aan het betekende papier kunnen verklaren. Maar ook de hechting van fijne kleideeltjes (engobe, slibgoed) aan grovere (hematiet) kan de innige natuurlijke hechting zonder toegevoegd bindmiddel van de stoffen in krijtstiften verklaren.
Rötelkrijtpoeder: aanzet tot een chemische analyse
Uitgegaan is van ongebrand (niet verhit) rötelpoeder dat is vrijgekomen bij het zagen van rötelkrijtstiften. Het rötelpoeder is extra gezeefd door een serie gestapelde zeefjes (zie verderop op deze pagina) om groffe delen uit te filteren. Het meeste poeder is het bovenste, grofste filter, gepasseerd. Fijner poeder uit lagere filters is ook gebruikt. Het poeder is niet verder bewerkt. Het is dus niet met een stamper gemalen (noch droog, noch met water) in een vijzel of gewreven met een loper op een plaat). Fijne kleideeltjes, zwavel en mogelijke andere stoffen zijn nog aanwezig.
![]()
![]()
![]()
![]()
![]()
![]()
![]()
In bovenstaande fotoreeks is v.l.n.r. te zien:
1. Rötelpap. Rötelpoeder (bruinrood) innig vermengd met koud water. Slibtint in schaaltje is donkerbruin. Mogelijk dient de rötelpap verwarmd te worden om bepaalde stoffen te laten vrijkomen. Dit staat echter niet duidelijk in de tekst van Wallerius.
2. Afgietsel van eerste schaaltje (rötelwater met er bovenop olieachtige en/of zwavelzuur vlekken. Tint van het water is licht roodbruin in tweede schaaltje.
3. Zij-aanzicht van beide glazen schaaltjes (links rötelslibbezinksel met erboven een dun laagje helder water, rechts troebel rötelwater met nauwelijks bezinksel).
4. Schaaltje met troebel rötelwater. De erop drijvende laag (opgelost drijvend materiaal met mogelijk een hoge concentratie zwavel uit het rötelslib) is gehecht aan een rond velletje printerpapier (zonder aluinpreparatie) dat een contrastrijk marmerpatroon aanneemt bij aanraking met het wateroppervlak. Na droging van het marmerpatroon is de hechting uitstekend. De pigmentaanhechtingen zijn niet uitveegbaar na droging.
5. Klein mengbakje met rötelkleislib met links ernaast marmerafdruk op rond velletje printerpapier: Het kleine velletje is lichter van tint dan het grote marmervelletje maar levert eveneens een wervelend patroon op.
6. De twee marmers naast elkaar.
7. Toegevoegd nog een marmerafdruk van het resterende drijvende materiaal met een duidelijk ander patroon dan na de eerste afname.
8. Er is een etmaal later, na "klaring" een geringe hoeveelheid neerslag te bespeuren in het schaaltje met rötelwater. Het neergeslagen "pigment" zet zich af op de schaalwand en bodem. Tussen de slibkleur (glanzend roodbruin) en de neerslag (mat roodbruin) is slechts een gering kleurverschil. Het gedroogde slib in het porseleinen mengbakje laat na twee etmalen indrogen aan het matte oppervlak een rood-violette tint zien. Waarschijnlijk zijn heel kleine kleideeltjes daar verantwoordelijk voor. De neerslag uit het spoelwater is na twee etmalen drogen warm roodbruin van tint. Mogelijk is dat afkomstig van een hogere concentratie zwaveldeeltjes.
(proefopstelling Jaap den Hollander, 28-30 september 2016)
N.B. Het afgegoten rötelwater is na twaalf uur nog troebel. Na bijna een etmaal is het rötelwater "geklaard". Bovenop het slib in het eerste schaaltje zijn in vochtige toestand nog steeds sporen te zien van een olie-achtige vloeistof. Volledig uitlogen/ uitwassen van zwavel lijkt onmogelijk. Mogelijk moeten dan meerdere spoelingen plaats vinden. Verhitting van de neerslag tot rood pigment lijkt overbodig. Van het rötelslib zijn door mij na ruim 48 uur krijtstiften gerold waarbij de uitgetreden fijne kleideeltjes tijdens het rollen zorgde voor vuile grijsrode handen en een grijsbruine kleur aan de buitenzijde van de rode krijtstiften. De gerolde rötelslibstiften tekenden echter prima (vgl. sanguine Watteau-tint).
![]()
![]()
Na bovenstaand experiment is een geringe hoeveelheid rötelkrijtpoeder, die is vrijgekomen bij het zagen van krijtstiften, verhit. Alle opnamen zijn bij flitslicht gemaakt. De linker opname toont een set met vier zeven die is gebruikt voor de selectie van de korrelgrootte en het uitsluiten van rötelbrokken, waarin luchtkamers kunnen zitten. Dat laatste is belangrijk vanwege explosiegevaar bij verhitting. De middelste opname toont een blikje met rötelpoeder tijdens het branden of gloeien. Er is tijdens deze activiteit wel een verkleuren van het poeder waargenomen naar een donkerder tint. Er waren echter geen dampen van bijv. zwavelsporen die in het krijtpoeder zouden zitten. De rechteropname toont twee ondiepe mengschaaltjes met resp. ongebrande (met krijtbrokje) en gebrande rötel. Opvallend is dat het gebrande rötelpoeder na afkoeling warmer van tint is dan de ongebrande rötel. Hoewel niet visueel waarneembaar is er blijkbaar toch iets van het grijzige kleideeltjes verdampt(?) bij het verhitten. Dat zou de iets warmere bruinrode kleur kunnen verklaren. Bij het rollen van een krijtstift van het verhitte krijtpoeder is de aanwezigheid van "fijne kleideeltjes" nog steeds merkbaar. De grijzige uittredende en aan de hand afgevende vloeistof bij het rollen is ook bij gebrand krijtpoeder merkbaar. De fijne kleideeltjes en/of de"zwavel?" werkt bij rötelkrijtstiften mogelijk als een soort zeep. De gerolde krijtstiften zijn moeiteloos over het papier te strijken. In oude recepten, om gerolde krijtstiften te maken van rood krijtpoeder, komen we soms behalve arabische gom soms ook de vermelding van zeep tegen om een soepele streek te krijgen. Gerolde krijtstiften van pasta bestaande uit "gebrande" rötelpoeder met water zijn nogal poederachtig bij het tekenen, zijn minder gebonden en bezitten een iets lichtere streek.
Het "koken" van rötelpap (roetelpoeder in water) is ook uitgevoerd. Daarbij kunnen mogelijk bepaalde stoffen uittreden zoals zwavel(zuur). Gezien de chemische eigenschappen van deze stof is dat met de nodige voorzichtigheid gebeurd in een geëmailleerd schaaltje boven een butagasvlam op lage stand. Tijdens het verwarmen borrelde de vloeistof, zoals bij kokend water gebruikelijk. Of er gassen zijn vrijgekomen was niet te ruiken. Of er andere dan waterdampen zijn opgestegen was aan de kleur ervan niet te zien. Na afkoeling van de rötelpap lag op het wateroppervlak een gemêleerd vlies in een spikkelig patroon. Het vlies vertoonde na roeren duidelijk donkere en lichte partijen en glanzende delen. De donkere en glanzende delen (links-onder op de 4e foto van links) kunnen op fijne kleideeltjes of bacteriën wijzen. Van het vlies is een marmerafdruk gemaakt. Ook van het resterende drijvende materiaal is een marmerafdruk gemaakt. Die was lichter dan de eerste. De intensiteit van beide nieuwe marmers is donkerder dan die bij de marmers, afgenomen bij het mengen met en laten bezinken van rötelpoeder in koud water. Onderstaande vijf foto's zijn gemaakt begin oktober 2016 aan het eind van de middag bij daglicht. Daardoor hebben de foto's een blauwzweem.
Na afgieten van het bezinksel zal nog worden onderzocht wat de kenmerken van de gekookte / verwarmde rötelpap zijn. Aan de rand van het schaaltje is wel te zien dat de aangekoekte rötelpap duidelijk anders van kleur (grijzig roodviolet) is door de uitgetreden fijne kleideeltjes/ zwaveldeeltjes.
![]()
![]()
![]()
![]()
![]()
![]()
![]()
Na droging van het afgietsel in een plastic bakje (van binnen bekleed met plastic afdekhuishoudfolie) en droging van de rötelpap aan/in het schaaltje, bestaan de restanten uit schilfers en rötelpoeder. Opvallend zijn de flinterdunne schilfers (mat aan de ene en glanzend aan de andere, huishoudfolie, kant) die overblijven van het afgietsel. De kleur van de schilfers en de ingedrooge rötelpasta-poeder is duidelijk donkerder dan het eerder alleen verhitte/ gebrande droge poeder. Of dat alleen komt door de lichtreflektie op het gladde (rötel)oppervlak kan ik niet vaststellen. Ik vermoed dat de schilfers een hoge concentratie "fijne kleideeltjes" en kleinere partikels rötel bevatten en daarom een andere kleur en consistentie laten zien. Mminieme, zwevende, kleideeltjes kunnen een rol spelen.
Het ingedroogde rötelpoeder, nadat het in borrelend kokend water is verhit, is eveneensvan kleur veranderd. Het is donkerder, waarschijnlijk door een inniger verbinding van "zwavel" aan de niet zwevende/ niet drijvende kleurstofdeeltjes of door een bepaalde scheiding van "hematietpartikels" en kleideeltjes Verpulvering van de schilfers levert wel poeder op dat gelijk is aan de kleur van het rötelpoeder na afloop van deze test.
Conclusie: Koken van rötelpoeder in water laat duidelijk een kleurverandering van de rötel zien na droging.
Van het opgekookte rötelpoeder zijn als deeg prima krijtstiften te rollen die soepel tekenen.
De krijtstiften laten bij het rollen wel een grijze waas op de handen achter; bewijs voor mij dat ze nog steeds fijne kleideeltjes en zwavel - dat wel voor een bepaalde cohesie zorgt - bevatten.
Getoonde gerolde krijtstiften van röteldeeg zijn aan de linkerzijde schoongeveegd.
Het oppervlak is links roder en matter dan rechts. Rechts zit aan de buitenzijde een dun laagje zilvergrijs glanzende "fijne kleideeltjes?".
De cohesie van de röteldeeltjes is prima. De stiften "glijden" over het papier en laten geen zijdelingse poedersporen na, wel lijnen in vele nuances.
12 februari 2019
'Film' op vers zaagvlak van Rötelkrijt steen na bevochtiging met water
Gisteren bleek mij, bij een handeling die ik per ongeluk uitvoerde met een vochtig stukje keukenpapier, dat er op een vers zaagvlak van een bevochtigde rötelsteen direct een grijze waas van een uittredende olie-achtige substantie optrad.
Die 'film' was niet snel verdampt en leverde een duidelijk kleurverschil op met een, ernaast liggend, niet met water bevochtigd zaagvlak. Een en ander was vergelijkbaar met de voorgaande, hier boven vermelde, verschijnselen die ik voorlopig aan 'zwavel?' of zeer fijne kleideeltjes toeschrijf .
De grijze film is na droging van blijvende aard en beïnvloedt niet echt de krijtkleur van een tekenstift van dit materiaal.
Mogelijk kunnen rood natuurkrijt en 'artificieel' krijt of klei op deze empirische en eenvoudige wijze van elkaar worden onderscheiden.
Rötelfilm op water bruikbaar als bakmarmer grond
Uit bovenstaand onderzoeken blijkt, als bijkomstigheid, dat afgegoten rötelwater (van een sliboplossing van rötelpoeder) gebruikt kan worden om kleine en mogelijk grote marmervellen te maken zonder die vellen tevoren met aluin te prepareren.
Het aan het wateroppervlak drijvende zwavel- en fijne klei deeltjes-vlies samen met zwevende pigmentkorrels hecht moeiteloos op printerpapier om roodbruin marmerpapier en mogelijk ook gemarmerd textiel te maken. In het laatste geval is prepareren met aluin m.i. noodzakelijk i.v.m. later wassen van de stof.
Okers
Op het palet liggen verschillende krijt-, oker- en hematiethoudende stenen. Links ligt een eivormig (afgesleten door af- en aanspoelen aan de kust) stuk wit krijt uit Le Tréport (Normandië), waar een deel is uitgezaagd. Daarboven ligt een zanderig stuk gele oker uit Puissaye met daarbij twee stukjes zandvrije gele oker. Midden op het palet liggen enkele, gedeeltelijk gezaagde, stukjes rode bolus met daaronder twee stukjes "vette" rode klei, uitgespoeld van gekleurd zand op een vindplaats met de naam "Terre Rouge" aan een autoweg in de Lot-et-Garonne. Rechts daarvan een zanderig stuk donkerrode oker uit Roussillon en helemaal rechts ligt een hard stuk hematiet, met een poederig bovenvlak uit Puissaye met er omheen drie stukjes hematiet uit de Lot-et-Garonne. De kleuren lopen van wit, bruingeel, lichtrood en roodbruin naar roodviolet.
Met het witte natuurkrijt (helder wit krijt van de kust of het wat grijzig witte kalksteen) kan getekend worden op papier. Vooral voor het aanbrengen van wit-hogingen kan dat krijt worden gebruikt. Wit krijt dat ik ooit heb gevonden in de bodem in de Champagnestreek is te hard om mee te tekenen op papier, maar wel mooi wit. De zanderige gele oker is te korrelig en te grof van lijn, de gele oker zonder zand tekent goed maar is nogal licht van tint. De rode bolus is te poederig en daardoor ook te breed van lijn. De 'vette' rode klei uit de Lot-et-Garonne is, mits "gebrand", bruikbaar en de hematiet is veel te hard om mee te tekenen. De rode klei uit de Lot-et-Garonne is ook geschikt om te vermengen met fijngemalen hematiet om een donkerder soort roodbruin krijt te maken. Wat op dit palet ontbreekt is rood krijt in minerale vorm. Gelukkig bestaat dit nog steeds.
L. Cornelissen & Son in Londen verkoopt "Lump Sanguine" (sanguine krijt in kleine brokken). De prijs volgens de prijslijst uit 2014-15 voor "Lump Sanguine Supplied unpacked" is GBP 0,05 per gram. Prices on this list include VAT at 15 %. Those ordering from outside the EU are not charged with VAT (Actuele Prijslijst blz. 19).
In Oud Grieks: Θεόφραστος (Érése, Lesbos v.372 av. J.-C.–Athènes v.288 av. J.-C.), Griekse filosoof van de School van het Lyceum.
" 62] Certaines paraissent avoir passé par le feu et semblent calcinées, comme le réalgar ou l'orpiment et autres similaires : mais toutes, à franchement parler, proviennent de l'exhalaison chaude, sèche et fumeuse. Toutes se trouvent dans les mines d'argent et d'or, quelques-unes dans les mines de cuivre. Tel l'orpiment, le réalgar, la chrysocolle, l'ocre rouge (μίλτος), l'ocre jaune (ὤχρα), le cyanus (κύανος), mais celui-ci est très petit et se trouve en petite quantité : les autres sont en veines. On dit que l'ocre jaune se trouve généralement en bloc compacte, l'ocre rouge sous toutes sortes de formes : et les peintres s'en servent dans leurs tableaux à la place d'orpiment, parce que sa couleur n'en diffère pas. Il y a en quelques endroits des mines d'ocre rouge et d'ocre jaune : c'est ainsi qu'en Cappadoce, on en extrait beaucoup; mais on dit que dans ces mines la suffocation est à craindre : elle survient rapidement en peu de temps.
La meilleure paraît être l'ocre rouge de Céos, car il y en a de plusieurs espèces : celle par exemple qui vient des mines spéciales, car on la trouve aussi dans les mines de fer. Il y a aussi l'ocre rouge de Lemnos et celle qu'on appelle rouge de Sinope ; mais elle vient de Cappadoce et est apportée à Sinope. A Lemnos, elle est tirée d'une mine particulière. Il y en a de trois sortes : l'une est très rouge, l'autre blanc jaunâtre, la troisième tient le milieu entre les deux autres : nous l'appelons αὐτάρκης, c'est-à-dire se suffisant à elle-même, parce qu'elle n'a pas besoin d'être mélangée, alors qu'il faut mélanger les deux autres.
Une sorte se fait en calcinant de l'ocre jaune (ὤχρας) : elle est de qualité inférieure. C'est une découverte de Cydias : et l'idée lui en vint, dit-on, devant une auberge incendiée, en voyant de l'ocre jaune à moitié calcinée devenue rouge. On met sur un fourneau l'ocre jaune dans des marmites de terre neuves, qu'on lute avec de l'argile. Lorsqu'elles deviennent rouges, l'ocre cuit : plus elle chauffe, plus elle devient foncée et semblable à des charbons ardents.
Cela prouve que c'est bien là l'origine de l'ocre rouge ; car, il est visible que c'est le feu qui produit la transformation, si, toutefois, on doit admettre que celle-ci est semblable ou analogue à l'ocre rouge naturelle.
L'ocré rouge (μίλτος) est également de deux sortes ; l'une est native, l'autre artificielle. "
Vertaling via Google translate: "62] Sommigen lijken door het vuur te hebben doorstaan en verkoolde lijken realgar of orpiment en dergelijke: allemaal maar, eerlijk gezegd, zijn afkomstig uit hete uitademing, droog en rokerig. Alle worden gevonden in de mijnen van zilver en goud, sommige in de kopermijnen. Tel orpiment, realgar, chrysocolla, rode oker (μίλτος), okergeel (ὤχρα), de cyanus (κύανος), maar het is zeer klein en is te vinden in kleine hoeveelheden: de anderen zijn In aderen. Er wordt gezegd dat okergeel is meestal te vinden in compact blok, rode oker in allerlei vormen en schilders gebruiken in hun schilderijen in plaats orpiment, omdat de kleur verschilt niet . Er zijn een paar plekken van rode oker en geel okermijnen: dus in Cappadocië, we gewonnen veel; Maar er wordt gezegd dat in deze mijnen verstikking moet worden gevreesd: het gebeurt snel in een korte tijd. Het beste lijkt om rode oker uit Ceos zijn, want er zijn verschillende soorten: het voorbeeld dat speciale mijnbouw komt, omdat het ook wordt aangetroffen in de ijzermijnen. Er is ook de rode oker van Lemnos en de rode van Sinope; Maar het komt uit Cappadocia en wordt naar Sinope gebracht. Bij Lemnos wordt het uit een bepaalde mijn genomen. Er zijn drie soorten: de ene is rood, de andere geel-wit, de derde is intermediair tussen de andere twee: we αὐτάρκης noemen, dat wil zeggen, volledig van zich , Omdat het niet hoeft te worden gemengd, terwijl de andere twee gemengd moeten worden. Een soort is gemaakt door het kalken van gele oker (ὤχρας): het is van minderwaardige kwaliteit. Het is een ontdekking van Cydias: en het idee kwam tot hem, zeggen ze, voordat een herberg brand, zien okergeel half gecalcineerd werd rood. De gele oker wordt op een fornuis geplaatst in nieuwe aardewerk potten, die met klei worden gelukt. Wanneer ze rood, oker meer verwarmt gekookt, hoe meer het wordt donker, als brandende kolen. Dit bewijst dat dit inderdaad de oorsprong is van rode oker; want het is duidelijk dat het is het vuur dat de verwerking produceert, indien echter, moet men toegeven dat het vergelijkbaar is of analoog aan de natuurlijke rode oker.
Rode Oker (μίλτος) is ook van twee soorten; Eén is inheems, de andere kunstmatige. "
Uit: THÉOPHRASTE, LE LIVRE DES PIERRES, Περὶ λίθων, Oeuvre numérisée par Marc Szwajcer (Franse vertaling van F. de Mély, 1902)
Théophraste of Teofrastus is afkomstig uit Lesbos. Hij heeft ongetwijfeld de donkere hematietaanslag bij de heetwaterbron op Lesbos gekend. (Polichnítos - 67°C tot 92°C. ).
Gaius Plinius Secundus maior (Como, rond 23 na Chr. - nabij Stabiae, 24 augustus 79), bijgenaamd maior, d.i. de Oudere.
Plinius de Oudere
Fragment in het Latijn over Cinnabari (cinnaber is grondstof voor rode kleurstof vermiljoen) in zijn Naturalis Historia, Liber 33:
xxxvii 113 Theophrastus LXXXX annis ante Praxibulum Atheniensium magistratum — quod tempus exit in urbis nostrae CCCXLVIIII annum — tradit inventum minium a Callia Atheniense initio sperante aurum excoqui posse harenae rubenti in metallis argenti; hanc fuisse originem eius,
114 reperiri autem iam tum in Hispania, sed durum et harenosum, item apud Colchos in rupe quadam inaccessa, ex qua iaculantes decuterent; id esse adulterum, optimum vero supra Ephesum Cilbianis agris harena cocci colorem habente, hanc teri, dein lavari farinam et quod subsidat iterum lavari; differentiam artis esse, quod alii minium faciant prima lotura, apud alios id esse dilutius, sequentis autem loturae optimum.
xxxviii 115 Auctoritatem colori fuisse non miror. iam enim Troianis temporibus rubrica in honore erat Homero teste, qui naves ea commendat, alias circa pigmenta picturasque rarus. milton vocant Graeci miniumque cinnabarim. unde natus error inscitia nominum.
116 sic enim appellant illi saniem draconis elisi elephantorum morientium pondere permixto utriusque animalis sanguine, ut diximus, neque est alius colos, qui in pictura proprie sanguinem reddat. illa cinnabaris antidotis medicamentisque utilissima est. at, Hercules, medici, quia cinnabarim vocant, utuntur hoc minio, quod venenum esse paulo mox docebimus.
xxxix 117 Cinnabari veteres quae etiam nunc vocant monochromata pingebant. pinxerunt et Ephesio minio, quod derelictum est, quia curatio magni operis erat. praeterea utrumque nimis acre existimabatur. ideo transiere ad rubricam et sinopidem, de quibus suis locis dicam. cinnabaris adulteratur sanguine caprina aut sorvis tritis. pretium sincerae nummi L.
xl
118 Iuba minium nasci et in Carmania tradit, Timagenes et in Aethiopia, sed neutro ex loco invehitur ad nos nec fere aliunde quam ex Hispania, celeberrimo Sisaponensi regione in Baetica miniario metallo vectigalibus populi Romani, nullius rei diligentiore custodia. non licet ibi perficere id, excoctique Romam adfertur vena signata, ad bina milia fere pondo annua, Romae autem lavatur, in vendendo pretio statuta lege, ne modum excederet HS LXX in libras. sed adulteratur multis modis, unde praeda societati.
Fragment in het Latijn over Sinopis in zijn Naturalis Historia, Liber 35:
xi
29 Quibus coloribus singulis primi pinxissent diximus, cum de iis pigmentis traderemus in metallis, quae monochromata a genere picturae vocantur. qui deinde et quae invenerint et quibus temporibus, dicemus in mentione artificum, quoniam indicare naturas colorum prior causa operis instituti est. tandem se ars ipsa distinxit et invenit lumen atque umbras, differentia colorum alterna vice sese excitante. postea deinde adiectus est splendor, alius hic quam lumen. quod inter haec et umbras esset, appellarunt tonon, commissuras vero colorem et transitus harmogen.
xii 30 Sunt autem colores austeri aut floridi. utrumque natura aut mixtura evenit. floridi sunt — quos dominus pingenti praestat — minium, Armenium, cinnabaris, chrysocolla, Indicum, purpurissum; ceteri austeri. ex omnibus alii nascuntur, alii fiunt. nascuntur Sinopis, rubrica, Paraetonium, Melinum, Eretria, auripigmentum; ceteri finguntur, primumque quos in metallis diximus, praeterea e vilioribus ochra, cerussa usta, sandaraca, sandyx, Syricum, atramentum. xiii 31 Sinopis inventa primum in Ponto est; inde nomen a Sinope urbe. nascitur et in Aegypto, Baliaribus, Africa, sed optima in Lemno et in Cappadocia, effossa e speluncis. pars, quae saxis adhaesit, excellit. glaebis suus colos, extra maculosus. hac usi sunt veteres ad splendorem. species Sinopidis tres: rubra et minus rubens atque inter has media. pretium optimae II, usus ad penicillum aut si lignum colorare libeat;
32 eius, quae ex Africa venit, octoni asses — cicerculum appellant —; magis ceteris rubet, utilior abacis.• idem pretium et eius, quae pressior vocatur, et est maxime fusca. usus ad bases abacorum, in medicina vero blandus . . . . emplastrisque et malagmatis, sive sicca compositione sive liquida facilis, contra ulcera in umore sita, velut oris, sedis. alvum sistit infusa, feminarum profluvia pota denarii pondere. eadem adusta siccat scabritias oculorum, e vino maxime.
xiv 33 Rubricae genus in ea voluere intellegi quidam secundae auctoritatis, palmam enim Lemniae dabant. minio proxima haec est, multum antiquis celebrata cum insula, in qua nascitur. nec nisi signata venumdabatur, unde et sphragidem appellavere.
34 hac minium sublinunt adulterantque. in medicina praeclara res habetur. epiphoras enim oculorum mitigat ac dolores circumlita et aegilopia manare prohibet, sanguinem reicientibus ex aceto datur bibenda. bibitur et contra lienum reniumque vitia et purgationes feminarum, item et contra venena et serpentium ictus terrestrium marinorumque, omnibus ideo antidotis familiaris. —
xv 35 E reliquis rubricae generibus fabris utilissima Aegyptia et Africana, quoniam maxime sorbentur tectoriis. *rubrica* autem nascitur et in ferrariis metallis.
xvi
ea et fit ochra exusta * in ollis novis luto circumlitis. quo magis arsit in caminis, hoc melior. omnis autem rubrica siccat ideoque ex emplastris conveniet igni etiam sacro.
xvii 36 Sinopidis Ponticae selibrae silis lucidi libris X et Melini Graecensis II mixtis tritisque una per dies duodenos leucophorum fit. hoc est glutinum auri, cum inducitur ligno.
xviii
Paraetonium loci nomen habet ex Aegypto. spumam maris esse dicunt solidatam cum limo, et ideo conchae minutae inveniuntur in eo. fit et in Creta insula atque Cyrenis. adulteratur Romae creta Cimolia decocta conspissataque. pretium optimo in pondo VI L. e candidis coloribus pinguissimum et tectorii tenacissimum propter levorem.
![]()
Er zijn in de oudheid al vindplaatsen van rode aarde in het Midden-Oosten (Cappadocië in het huidige Turkije (rode aarde als Sinoper verhandeld in stad Sinopia aan de Zwarte Zee) , eiland Kos, eiland Lemnos, Ormuz in de Persische Golf) volgens Robert Hendrie op blz. 103 t/m 105 in zijn Noten bij de vertaling van Theophilus Libri III, DE DIVERSIS ARTIBUS (ontstaan eind 11e eeuw) . De bewerking en vertaling door Hendrie is uitgegeven te Londen door Johannes Murray in 1847. Link naar dit boek bij Google.
NOTES TO BOOK I. 103
Sinopis, c. 1 . Theophrastus tells us that Σινώπη or Sinopic earth was dug in Cappadocia, but carried to Sinope for sale; also, "that
there were three kinds of the Sinopic: one of a deep red colour; another pale; the third of a middle colour between the two, which
was called the pure and simple kind, because it was used without mixing, whereas they mix the others."2 He adds, " there is also a kind of sinoper made from ochre, by burning, the invention of Cidias, who observed that some ochre, in a house on fire, when half burnt assumed a red colour."3 Sinopis thus became a general name for all the red ochreous earths or reddles, the " miltos “of the Greeks, and "rubrica" of the Romans.
The Μίλτος of Theophrastus is certainly no other than the red ochreous earth or ore which owes its colour to iron. He gives the different varieties of miltos, and tells us that " the best came from Cea4 particularly that which was taken from the reddle pits ;
1 Op. Petri de Blisensis, Ep. 94, pp. 146, 147.
2 Theophr. Hist. of Stones. C. 94.
3 Id. C. 95.
4 Id. C. 92. The …., of the modern Greeks, or Lango, an island in the Archi-
pelago ; the country of Hippocrates, Keia, or Koos.
104 NOTES TO BOOK I.
for it is also sometimes found in the iron mines. There are also, besides these, the Lemnian and Sinopic miltos; there are particular pits in Lemnos, in which nothing but the earth is dug." l
The Lemnian miltos must not, however, be confounded with
the "σφςαγίς" or " terra sigillata." The sealed earth, used in medicine, was an unctuous clay, of a pale red colour, which was mixed by the priests alone, with the blood of goats sacrificed,
and then sealed by them. It was the "Lemnian reddle," not the "Lemnian earth," which was used by painters. 2 Pliny confounds the two substances 3. Salmasius was the first to detect an important error in the
different editions of Pliny, and to restore a passage, according to
his judgment, to the original intention of the author 4.
The passage 5,
" Milton vocant Greeci minium, quidam cinnabari,"
" the Greeks call minium miltos, some cinnabar," lias been restored by him to "(Rubicam) milton vocant Graeci, minium que
cinnabari," a statement which would be certainly correct, and therefore fairly attributable to Pliny, many of whose "errors" have been more the mistakes of his commentators than his own.
Salmasius thus restores the whole passage : "Jam enim Trojanis temporibus rubrica in honore erat, qui naves ea commendat, alias circa picturas, pigmentaque rarus, milton vocant Graeci,
miniumque cinnabari." The milton certainly relates to the rubrica.
Hill remarks ", that " Homer, speaking of the Grecian
ships, writes ' Nήας μίλτοπαρήους' and that it is impossible he
should mean by it that they were stained with minium or cinnabar,
which was not known till after his time."
This correction of an error which has so long existed, and
been variously propagated, is certainly important. Sinoper or
miltos has been used as a colour from time immemorial, and we
have proof that the Egyptians used it : the Assyrians likewise.
Ezekiel, c. xxiii., v. 14, speaks of "men portrayed upon the wall,
the likeness of the Chaldeans portrayed with sinoper." The
Hebrew ……, “μίλτο γραφίδι,” coinciding with the Greek "miltos,"
1 Theophr. Hist. of Stones. C. 93.
2 Galen. L. I. de Antidotis. Dioscorides.
3 Pliny, Nat. Hist. L. 35. C. 6. Hill on Theophrast.
4 Salmasius, Plinianae Exercitationes, fol.Traj. ad Rhen. 1689.
5 Pliny, Nat. Hist. L. 33. C. 7.
6 Theophrast. by Hill, p. 96.
N0TE8 TO BOOK I. 105
it is therefore " sinoper," not "vermilion," which is intended,
and which latter is given in our translation. Jeremiah, c. xxii.,
v. 14, " It is ceiled with cedar, and painted with "vermilion;" it
should be rendered "sinoper."
Some of the varieties of haematite outwardly resemble mineral
cinnabar: hence another source of error, which the observant have
been careful to point out.
Our own country produces as fine varieties of sinoper as any.
Hill states1, that the reddle sometimes sold in London, under the
name of Indian red, was much the finest he had ever seen, and
was from among the iron ore in the forest of Dean, and not from
a reddle pit : it was not inferior to that of Ormuz in the Persian
Gulf, so much valued as Indian red.
I hope to have an opportunity of showing, in a work now in
progress, that this English colour has been much appreciated, and
was famous during the best periods of the art in the fifteenth
and sixteenth centuries.
De Boot thus notices this variety2: " Haematitis a sanguine
nomen habet, Germanice ' Bluet-stein ' vocatur. Quanquam in-
terdum niger, interdum flavus, interdum ferri colorem habeat.
Strias antimonii instar habet. Dum uritur, minii colorem imitatur.
Habet cinnabari similem colorem."
Theophrastus describes the Haematite3, as " dense, solid, dry,
or, according to its name, seeming as if formed of concreted
blood ;" he adds, " there is also another kind of it called xanthus,
which is not of the colour of the former, but of a yellowish white,
which colour the Dorians call xanthus."
As the yellow ochres are "hydrates of iron," so are the red
ochres "oxides of iron," and in proportion to the quantity of
oxygen contained in the substance the deeper does the colour
become. The trit-oxide, or purple oxide, is the highest point of
oxidation. The greater proportion of clay which the yellow or
red ochres possess, the brighter will be the colour. Our sinoper
is a compact heavy substance of a deep red colour, soiling the
fingers when handled, and answering to our Indian red.
1 Theophrast. by Hill. Pp. 124, 125.
2 Boethius de Boot. Gemmarum et Lapidum Hist. Leyd. 1647. C. 205.
3 Theoph. Hist. of Stones. C. 6.
In Duitsland zijn ook diverse vindplaatsen (Hämatitbergbau bei Sulzburg, Münstertal des Schwarzwaldes) en, zoals hierboven blijkt, in Engeland (Forest of Dean, ten z.w. van Cloucester).
Oude ijzermijnen in de Verenigde Staten van Amerika (USA) & Hematiet/ rood natuurkrijt?
4 mei 2018
Ook in de USA zijn er vindplaatsen van rood krijt en/of hematiet zoals o.a. in Birmingham, in de staat Alabama (Red Mountain Ore Mining, kaartje uit 1950 met lokaties van ijzermijnen en staalfabrieken).
Klik hier voor een foto van een gevonden stuk hematiet (?) uit die streek. De excacte vindplaats is onbekend. Vanwege de poederige, klei-achtige aanhechting doet het stuk hematiet(?) mij eerder denken aan een stuk rood natuurkrijt.
Opvallend is dat de vindplaats van het stuk hematiet(?) in de buurt van ijzermijnen ligt. Mogelijk bevinden zich nog stukken rood krijt op of bij oude stortplaatsen van ijzererts.
Ook over de ontstaansgeschiedenis van hematiet op deze locatie is een pagina op internet te vinden.
Het Tannehill Museum houdt de herinnering aan de, sinds 1970 of 1975, gesloten ijzermijnen levend. Tegenwoordig wordt het ijzererts voor de staalfabrieken in Alabama van elders geïmporteerd.
Vanaf 1648 was het gebied ten westen van St. Wendel, incl. het huidige Theley onder het beheer van
Frankrijk (daarvoor viel het onder het Hertogdom Lotharingen), vandaar de Franse benaming "craye/crayon rouge" in documenten van de Abdij van Theley in de 17e en 18e eeuw. Na 1697 verloor Frankrijk voor bijna een eeuw de souvereiniteit over dit gebied (uitgezonderd Saarlouis). Het is mogelijk dat de aanvoer van rood krijt naar Parijs, voorzover die plaats vond, daardoor verminderde. Het duurde tot aan de Franse Revolutie voor er weer voor korte tijd sprake was van Franse overheersing in dit gebied.
Bijzonder is dat bij de vermelding van de Röteltienden in de oude jaarrekeningen van de Abdij van Tholey sprake is van krijt en niet van pigment. In het begin van de 18e eeuw en mogelijk al eerder werd krijt uit Theley o.a. verkocht naar Frankrijk. De wat minder poederige rötelkwaliteit die geschikt was voor het maken van tekeningen en om te schrijven, merktekens te zetten enz. werd in stiftvorm verkocht door rötelmarskramers. De zachtere kwaliteit werd vermalen en als pigment verkocht door concessiehouders uit Theley enz. Rötelpoeder werd, vermengd met lijnolie, als afdichtingsmateriaal en verf in de scheepsbouw gebruikt. De "Redelhandel" (handel in rötel afkomstig uit Theley), verliep in de periode 1808-1810 hoofdzakelijk via Trier en Saarlouis. Het is aannemelijk dat de krijthandel ook voor die tijd (o.a. in de 17e en 18e eeuw) al via deze plaatsen liep.
Het feit dat er sprake is van "craye/crayon rouge" en niet van rode oker of rode bolus wijst m.i. niet alleen op de vorm waarin de Rötel verhandeld maar ook op de toepassing ervan in de 17e en 18e eeuw. Zie daartoe ook de tekst eerder op deze pagina uit het boek van Me. Bernard Dupuy Du Grez (TRAITE' sur la PEINTURE pour en apprendre la téorie & se perfectionner dans la pratique)
In de latijnse uitgave uit 1546 van "De Natura Fossilium" (zie hiernaast, dat vooraf wordt gegaan door andere delen) komt in het register een tweetal keren de term Rubrica voor.
De volgende trefwoorden komen bij Georgius Agricola voor: Rubrica fabrilis nativa (Bergrotel) en Rubrica fabrilis facticia (Rottel). Vertaald in het nederlands betekent dat: inheems roodkrijt voor timmerlieden en "gewoon" roodkrijt. in gebruik bij schrijnwerkers/ meubelmakers.
Zie ook: http://lib.convdocs.org/docs/index-127530.html?page=27
DE METALLIS CAP. XLI.
Rubrica fabrilis rubrica Colum. mi/ltos2 tektonikh\, gh= s1hmantri/s2. Rotelstein, rot erdrich, bergrotel Roode aerde Croye ou terre rouge Terra rossa, tubrica fabrile Almagra Ruddell, read chalke
1546
Illustratie uit De Natura Fossilium, 1557. De wijze waarop hier een mineraal wordt gedolven lijkt op de manier waarop rötelstenen worden opgegraven. Of er echt met een wichelroede werd rondgelopen om een vindplaats te ontdekken is de vraag.
Georgius Agricola: De Natura Fossilium (oorspronkelijk in het Latijn geschreven en uitgekomen in 1546).
In "De Natura Fossilium" is in deel II sprake van Rode Oker die bij St. Wendel (St. Wendelin) wordt gevonden.
In de Engelse vertaling luidt het tekstfragment over Rode Oker in de buurt van St. Wendel als volgt:
".......Today it is found in Greater Germany in ore veins and in veins of pure ocher, for example, near the town of St. Wendelin. All red ocher which adheres to rock is of a uniform color and therefore better than other varieties. That which does not adhere to rock and has congealed in lumps usually has variegated colors. There are three varieties of the latter, a deep red, a light red, and one of an intermediate color. The ocher Theophrastus calls αυτάρκη i.e., from its purity, we call "unadulterated" because it is not mixed since merchants are accustomed to mix it with other inferior earths. Painters use all varieties of ocher. Artisans use those from Egypt and Africa, according to Pliny, and physicians that from Sinope. There are three varieties of this earth, one that is soft and when touched comes off on the hands and soils them, an intermediate variety which soils the hands to a lesser extent, and a hard variety which does not soil the hands unless moistened. Each of these, when moistened, makes an excellent line and is widely used by artisans........".
Een andere formulering (door mij ingedeeld in cesuren om een betere vertaling te bereiken) is te vinden bij Bernardus Cesi in 1636 (Mineralogia, Sive Natvralis Philosophiæ Thesavri, In Qvibvs Metallicæ ... p. 145) : "Producit quoque regio ista lapides / quosdam insignes, praesertim rubricam fabrilem, / quae in magna copia invenitur / apud oppidum cui nomen / est diuus Vuendelinus: / et alium lapidem qui Chalcedonius / et vulgo Katzedonius vocatur". (Vertaling: "Deze streek levert ook [een aantal] opvallende stenen, in het bijzonder "rubricam fabrilem" (krijt der werklieden), die in grote aantallen te vinden zijn nabij de stad [Lat.: Oppidum = vesting] waarvan de naam Sankt Wendel is, en een andere steen die Chalcedon en in de volksmond Katzedonius wordt genoemd.")
Giorgio Vasari (Arezzo, 30 juli 1511 - Florence, 27 juni 1574) heeft deze tekst uit 1546 over rode oker (rood krijt), van zijn tijdgenoot Georgius Agricola, misschien onder ogen gehad bij zijn eerste uitgave (1550) en de heruitgave in 1568 van "Le Vite de’piu eccellenti Pittori, Scultori e Architettori", deel I.
Vermeldenswaard is nog dat Giorgio Vasari uit een pottenbakkersfamilie komt uit Arezzo, 64 km van Florence. Hij kende dus vast wel de eigenschappen van okerhoudende klei.
1681
Een vroege Italiaanse bron die rood krijt vermeldt is:
Filippo Baldinucci (1624 –1697): Vocabolario Toscano dell'Arte del Disegno, 1681, blz 92.
Matita f. Sorta di pietra tenera per vfo ai noftri Artefici di difegnare. Vien dalla Voce Greca Hoematices, dall' auer color del fangue che dicono Hoema. V. Lapis Amatita.
"Matita rofsa. Vna forta di pietra tenera, che ci viene a noi in pezzetti, la quale fegata con fega di fil di ferro, e ridotta in punte, ferve per difegnare fopra carte blanche e colorare . La migliore viene d'Alemagna .
Matita nera. Vna forta di pietra nera, che viene a noi in pezzi afsai grandicelli ,e fi riduce in punte, tagliandola con la punta, d'vn coltello; ferve per difegnare fopra carte biапсha, e colorata. Cauafi quefta ne'monti di Francia, ed in diuerfe altre parti; ma la. migliore viene di Spagna."
![]()
Oude spanzaag
Om rötelstenen te zagen in plakken is in latere bronnen ook sprake van een lang, op een tafel vastgezet zaagblad, met de tanden omhoog, waarover een rötelsteen heen en weer wordt geschoven.. Met twee handen houdt men daarbij de rötelsteen vast en trekt deze al neerduwend over de zaagtanden. Vooral voor het zagen van dikke plakken uit grote stenen lijkt dit geschikt. Er werden door marskramers staven van 2 cm. dik meegevoerd voor de export. Deze staven waren geschikt voor gebruik door boeren die hun vee er mee konden merken. Voor kunstenaars waren deze staven waarschijnlijk te dik of ze werden thuis verder verzaagd.
Vertaling JdH:
"Rood krijt. Een soort zachte steen, die voorkomt in kleine stukken, die verzaagd wordt [in plakken] met een spanzaag(?) en en daarna verdeeld in stiften, geschikt om mee te tekenen op wit en gekleurd papier. Het beste [rode krijt] komt uit Duitsland.
Zwart krijt. Een soort zwarte steen, die voorkomt in behoorlijk grote stukken, en in stiften is te snijden met de punt van een mes, geschikt om te tekenen op wit en gekleurd papier. Afkomstig uit de bergen van Frankrijk en diverse andere gebieden; maar het beste [zwarte krijt] komt uit Spanje."
>>>> In 1681 komt het beste rode tekenkrijt, volgens Filippo Baldinucci, uit Duitsland. <<<<<
Zie afbeelding van een draadzaag
Commentaar JdH:
Wat betreft de zin: "la quale segata con sega di filo di ferro".
Er is hier sprake van een zaag met "ijzeren draad". Of er echter sprake is van een draad of van een dun smal en strakgetrokken zaagblad, is niet duidelijk.
Een echte draadzaag (een ruwe ijzeren draad met twee handvat-uiteinden) is bij het zagen van krijtstenen niet praktisch omdat men bij het gebruiken van zo'n draadzaag twee handen nodig heeft om de draad strak te houden tijdens het zagen en de losse krijtsteen dan niet tegelijkertijd kan worden vastgehouden of deze moet zijn ingeklemd in een soort bankschroef.
Een spanzaag zal eerder bedoeld zijn.
1699
________________________________________________________
Dupuy Du Grez, Bernard (1639-1720).
Traité sur la peinture pour en apprendre la téorie et se perfectionner dans la pratique,
par Me Bernard Dupuy Du Grez,.... 1699. p. 172-174, 234 & 467 (dig. 195-197 & 258, 300)
Vertaling: JdH - Blz. 172 e.v.
"Aanwijzing voor beginnende tekenaars.
Beginnende tekenaars doen er goed aan gebruik te maken van een rode steen die, als ik me niet vergis, uit Duitsland komt. Men noemt het Sanguine & het wordt verkocht bij Kruideniers. Kies de roodste & [een kwaliteit] die noch zacht noch hard is. Men snijdt het, om het te splijten, met een platte vijl die Slotenmakers gebruiken of zaagt het, met weinig druk heen en weer bewegend, met een ijzeren trekzaag waarvan men de tanden van tijd tot tijd vernieuwt. Men snijdt eerst de stukken in kleine plakken die men nogmaals tot kleine stiften zaagt. Tenslotte rond men ze af met een mes of vijl & men voorziet ze van een punt alvorens ze te gebruiken.
Zij die al wat meer gevorderd zijn doezelen hun tekeningen, zonder de lichte en donkere partijen uit het oog te verliezen, met behulp van een opgerold [stuk] papier waarmee ze licht wrijven over de met krijt gemaakte tekening. Het [stuk] papier dat zo is opgerold wordt bijgevolge een Doezelaar genoemd. Men kan zelfs het Sanguinepoeder opnemen met het uiteinde van de doezelaar & tinten aanbrengen om te schaduwen alsof het een penseel is. Vervolgens kan men met het krijt sommige plaatsen [opnieuw] bewerken.
Anderen houden ervan hun Tekeningen te greinen: dat is mogelijk op papier met een goede korrel waarop men tekent & waarop het krijt slechts de korrel van het papier raakt. Men kan zich ook van het zwarte krijt bedienen op de éne en de andere manier: en zelfs van getint papier, waar men de hoogste lichten [op]aanbrengt met loodwit of uitgeharde gips in de vorm van krijt of van pastel. Nietemin is het wit uitsparen de beste, & meest verstandige manier, waar we de jonge beginnende tekenaars aan moeten laten wennen. De zwarte steen laat zich eveneens snijden als Sanguine."
JdH: Opvallend is in 1699 de verwijzing naar Duitsland als plaats van herkomst van de rode steen die Sanguine in Frankrijk wordt genoemd. Ook de bewerkingen om van een steen krijtstiften te maken wordt uitgebreid beschreven. Het lijkt vooral om kleine hoeveelheden voor privégebruik te gaan.
Pastelkrijt (Paftel) wordt wel door deze auteur genoemd. Er waren zelfs meerdere verkooppunten in Parijs in die tijd. Er wordt in het hele werk niet over kunstkrijt of "crayon factice" gesproken.
1721
In 1984 heb ik de grote Watteau-tentoonstelling in het Grand-Palais in Parijs bezocht en was diep onder de indruk van en geinspireerd door Watteau's grote tekentalent. Ik kende zijn werk alleen van reproducties en zag nu in één keer een groot aantal originelen. De tekeningen waren meestal gemaakt op klein formaat. Als tekenmateriaal gebruikte hij hoofdzakelijk rood krijt. Hij maakte zijn studies in schetsboeken. De boeken blijken na zijn dood opgedeeld te zijn in losse bladen en deze bladen weer in afzonderlijke figuren. Met behulp van figuurschetsen componeerde hij de voorstellingen voor zijn schilderijen. Gezien de direkte en trefzekere manier van werken in zijn tekeningen voelde ik mij erg tot zijn tekenwijze en zijn techniek aangetrokken. Helaas was het catalogusonderdeel bij de tentoonstelling over zijn techniek en zijn methode van werken nauwelijks informatief voor mij.
Wat mij opvalt bij de tekeningen van Watteau is:
- de grote aandacht voor de totale vorm ondanks veel detaillering en lijndikteverschillen binnen en aan de rand van zijn figuurvormen,
- het op geheel eigen wijze (meestal perspectivisch verkort en daardoor elegant, dynamisch) weergeven van een figuur,
- het met minimale middelen door variabele arcering op een lichte ondergrond aangeven van plasticiteit en volume waardoor zijn schetsen een grote directheid en frisheid bezitten,
- het weergeven van licht- en schaduwzijden aan lichaamsonderdelen door contourlijnen minder resp. meer aan te zetten
- het relateren van lijndikteverschillen aan de belichtingsrichting en het belichtingsvlak waardoor ook iets wordt verteld over de ruimte om de figuur.
- minimale aanwezigheid van omgevingsobjecten
Naar mijn mening kun je de genoemde punten bij Watteau alleen navolgen als je materiaal en je tekentechniek dat toelaten. Vandaar dat ik met rood krijt een aantal mogelijkheden heb onderzocht.
Portret van Watteau. Houtgravure (graveur mij onbekend; initialen A.R.T?) uit de 19e eeuw.
Mogelijk is de portretkop naar een fragment uit onderstaande gravure van Nicolas Bernard Lépicié (1735-1784) waarop Watteau te zien is bij zijn schildersezel met op de voorgrond een tafel, leunend op zijn schildersstok en in zijn andere hand een palet. Dezelfde pose van Watteau komt ook voor op een gravure van Nicolas Henri Tardieu (1674-1749) (hieronder afgebeeld in spiegelbeeld, H. 0,379 x L. 0,294.). Tardieu was een tijdgenoot van Watteau en heeft veel tekeningen van hem gegraveerd voor Jullienne. Zo te zien heeft Lépicié het werk van Tardieu gekend.
De tekst op de gravure van Tardieu luidt:
Watteau et son ami, Jean de Jullienne.
Assis, au près de toy, sous ces charmans Ombrages,
Du temps, mon cher Watteau, je crains peu les outrages;
Trop heureux! les Traits, d'un fidelle burin,
En multipliant tes Ouvrages;
Instruisoient l'Univers des sincères hommages
Que je rends à ton Art divin!
A. Watteau pinxit. Tardieu sculp. (1731).
3e état. E. Dacier et A. Vuaflart, n° 3.
De datering van deze gravure (hier in spiegelbeeld) wordt mogelijk gemaakt door de aanduiding «sa mise au jour» dans le Mercure d'avril 1731. Ondanks de toelichting onderaan de plaat, is er geen enkele zekerheid of de schilder instemde met dit dubbelportret. De heren E. Dacier en A. Vuaflart hebben de hypothèse ontwikkeld dat het een supervriendschap betreft. Bij het overlijden van Jullienne kwam het op de gravure afgebeelde landschapsschilderij in het bezit van zijn weduwe. Sindsdien is het verdwenen. (Zie E. Dacier en Vuaflart, Jean de Jullienne et des graveurs de Watteau, Paris, 1922. In-4.)
![]()
![]()
Watteau (oktober 1684 -18 juli 1721) en sanguinekrijt
Natuurkrijt in de kleuren sanguine (Theley), wit (le Tréport), Pietra Nera (Piémonte) en zwart (schalie, Ierland)
Wit natuurkrijt: Champagnekrijt
Omdat veel roodkrijttekeningen op getint papier wit-hogingen laten zien volgt hier enige informatie over (gebroken)wit Champagne-krijt.
Ten noorden van Reims is champagnekrijt vaak nog aan de oppervlakte van het bouwland te zien. Sommige boeren storten hun overtollige(?) krijt zelfs op verharde inhammen langs de autoweg.
Op de D966 van Reims naar Maubeuge, was in augustus 2015 op enkele kilometers voor Nizy-le-Comte deze krijtberg aan de linkerkant van de weg te zien.
Het witte natuurkrijt is van een goede kwaliteit en ziet er als brok en gezaagd in stiften (lange stift bovenaan is in werkelijkheid 9 cm) als volgt uit:
![]()
![]()
De stevigheid en hardheid van champagnekrijt is vergelijkbaar met die van rood natuurkrijt uit Theley. Rechts is een proefje met champagnekrijt op grijs tekenpapier te zien.
Het is ook mogelijk zelf wit krijt te maken van gietgips. Vul een gietmal (bijv. van klei) met gipspap, laat de pap/ pasta uitharden en zaag uit het blok gips krijtstiften.
Dit krijt is harder dan Champagnekrijt en is te herkennen aan de klank door een grotere dichtheid dan Champagnekrijt..
Voorbeeld van rood natuurkrijt (juni 2017) uit een ijzermijn (tekst bijgewerkt op 31 aug 2019)
Schisteus Hematiet?
![]()
![]()
Twee afbeeldingen van dezelfde roodkrijt steen (gewicht 86 gram) afkomstig uit een ijzermijn.
Volgens de handelaar in Frankrijk (die de vindplaats van zijn krijtbron helaas niet bekend wil maken) kan dit soort rood krijt overal ter wereld worden gevonden.
Mogelijk komt dit krijt dus zelfs niet uit Frankrijk. Zijn voorraad is beperkt. Ik ken een aantal van zijn afnemers die de kwaliteit van dit krijt bevestigen.
Op de afbeelding links is een deel van de buitenzijde van het stuk krijt te zien. Enige associatie met schisteus hematiet ligt m.i. voor de hand. Het brok krijt/ sanguine steen uit de ijzermijn is echter niet opgebouwd uit splitsbare dunnere platen zoals bij leisteen gebruikelijk is.
Het stuk ziet eruit alsof er sprake is van een vorm van sedimentsgesteente. De sedimentlagen zijn aan de buitenzijde van deze rode krijtbrokken duidelijk te zien. Op de rechterafbeelding is het zaagvlak zichtbaar. Er is, zo lijkt het, gezaagd met een zeer dun en smal zaagblad (mogelijk een draadzaag) gezien het het verloop van de zaagsnede. Of er tijdens het zagen ook water is gebruikt, om stuiven van krijtpoeder tegen te gaan, is niet duidelijk maar wel aan te nemen, gezien de afwisseling van gladde en gestreepte oppervlakken). Op de rechterafbeelding is bovenin ook de breuklijn te zien die bij het zagen ontstaat vlak voor het loslaten van de twee krijtdelen. Links- en rechtsonder is het doorlopen van de leisteen-achtige buitenkant nog te zien.
Het stuk krijt, aangeschaft vanuit Frankrijk, bezit een prima kleur op papier, heeft een fijne korrel en en een goede consistentie en is vergeleken met Rötel uit Theley van gelijke kwaliteit. Er zijn meerdere kleurnuances beschikbaar zijn van dit soort ijzermijn-krijt, is mij via contact met diverse gebruikers gebleken.
Verschil met krijt uit Theley is de ontstaanswijze. Het rode krijt uit de ijzermijn is ontstaan door natuurlijke spreiding van hematietdeeltjes, opgenomen in water, via een horizontale gelaagde opbouw. Krijt uit Theley is meer vanuit een centrale kern naar buiten in schillen opgebouwd. Een vergelijkbare opbouw als bij dit in Frankrijk gekochte krijt is niet waarneembaar bij Rötelkrijtstenen. Wel geven beide krijtsoorten af aan de handen. Een stifthouder is in beide gevallen zeker aan te bevelen. Bij een dubbele krijthouder kan aan de ene kant een propje puimsteen zitten, aan de andere kant een stukje, scherp gepunt, rood krijt.
Ook poeder van schisteus rood krijt levert bij wrijven met water, op een glazen plaat met een glazen loper, iets van een oliefilm op zoals bij wrijven van rötelpoeder met water. Dit zou kunnen betekenen dat ook in dit rode schisteuze krijt zwavel en/of zeer fijne kleideeltjes aanwezig is/zijn..
Het is goed mogelijk van het zaagafval van schisteus rood tekenkrijt in de vorm van pasta rood tekenende (kunst)krijtstiften te modelleren/ rollen zonder een bindmiddel te gebruiken.
Bij Agricola komen we twee verschijningsvormen van rood krijt tegen: in rotsvorm (Eng. "rocks") in de nabijheid van aderen in metaalmijnen (niet alleen in ijzermijnen) en als stenen (Eng. "lumps") in drie kleurgroepen.
In de praktijk blijkt dat ook het rode (schalie)krijt uit ijzermijnen meerdere gradaties roodbruine kleuren bezit en geen uniforme kleur zoals Agricola vermeldt in zijn De Natura Fossilium..
Zwart schisteus natuurkrijt (o.a. Grafisch Ampeliet of zwarte schalie)
Andere naam: "Ampelite / Pierre des Charpentiers".
- Vindplaats o.a. Bretagne in Frankrijk (L'île et le fort de l'Aber, à Crozon). Zie: https://www.geodiversite.net/media445 en http://www.lavieb-aile.com/2016/01/sur-la-piste-de-la-pierre-noire-les-ampelites-de-crozon-finistere.html
- Behalve in Bretagne (en bij Caen in Normandië) is er ook een vindplaats van zwart ampeliet in Spanje o.a het Cirque de Barrosa (cirquedebarrosa.free.fr/ampelite.htm). Dit soort ampeliet bestaat mogelijk uit aluin, dubbel aluminiumsulfaat, kalium en kalksteen.
- Een vroegere vindplaats in Duitsland van zwart natuurkrijt is in de noordoosthoek van de provincie Osnabrück, gemeente Belm, wijk Vehrte (aan de zuidzijde van het Wiehengebergte): Die schwarz Kreidegrube von Belm–Vehrte (im Landkreis Osnabrück im Belmer Ortsteil Vehrte). Zie ook: http://www.radiobremen.de/nordwestradio/serien/schauplatz-nordwest/schwarze-kreide-grube104.html
1818
In dat jaar stuurt de burgemeester van Oberkirchen aan de regering van Sachsen-Coburg in St. Wendel een bericht met de volgende inhoud:
"Schwarzsteine finden sich in einer Grube, die vor 40 Jahren (d. i. etwa ab 1780) von einigen Gemeindsleuten betrieben wurde: es wurde viel ausgebeutet und nach Frankreich verkauft. Seit 20 Jahren aber wird diese Grube nicht mehr betrieben.''(2) Diese Schwarzsteingrube lag auf dem Banne von Haupersweiler unmittelbar am Leichweilerbach, der die Banngrenze mit Grügelborn bildet. Der Schwarzstein ist, änlich dem Rötel, ein froher sehr begehrter weicher Farbstein gewesen, der zum Schreiben oder zur Farbherstellung benutzt wurde."
Commentaar JdH: Tussen 1780 en 1818 werd zwart krijt uit Haupersweiler (ligt ten noord-oosten van St. Wendel) naar Frankrijk uitgevoerd. Het is aan te nemen dat dat ook eerder in de 18e eeuw gebeurde.
1841
Jean Baptiste Jules d'Omalius, Des roches considérées minéralogiquement, blz. 25 en 26: "2« Sous-espèce. AMPÉLITE GRAPHIQUE. (Schiste graphique, zeichenschiefer, pierre d'Italie, crayon des charpentiers, crayon noir.)
Roche à base d'apparence simple, dont l'analyse a donné à Wieglieb, 0.641 de silice, 0.110 d'alumine, 0.110 de carbone, 0.027 de fer el 0.072 d'eau; devenant blanchâtre, jaunâtre ou rougeâtre par l'action du feu; se couvrant quelquefois d'efilorescences de sulfates de fer et d'alumine. Formant des couches à texture schisto-compacte. Pesant 2.11. Laissant des traces sur la plupart des autres corps, et notamment sur le papier. Éclat terne; couleur d'un noir grisâtre. L'ampélite graphique paraît se trouver principalement dans les terrains métamorphiques; on l'exploite en Italie, à Morilla en Espagne, dans la haute Franconie, dans le Cotentin , etc. On en fait des crayons qui servent aux ouvriers et même aux dessinateurs; on l'emploie aussi en peinture".
JdH: Opvallend is de lage concentratie koolstof in tegenstelling tot het koolstofgehalte van 50% in Ampelite in de omgeving van Crozon in Bretagne. Cotentin ligt ten noorden van Coutances op het Normandische schiereiland. De beschrijving lijkt eerder te passen bij Piétra Nera uit Piémonte in Italië.
1846
Georges Louis Leclerc comte de Buffon, Oeuvres complètes de Buffon, Volume 3, blz. 152, "AMPÉLITE. LA première de ces concrétions est l'ampélite, crayon noir ou pierre noire dont se servent les ouvriers pour tracer des lignes sur les bois et les pierres qu'ils travaillent : son nom n'a nul rapport à cet usage, mais il vient de celui qu'en faisoient les anciens contre les insectes et les vers qui rongeoient les feuilles et fruits naissans des vignes ; ils la pulvérisoient, la mêloient avec de l'huile, et en frottoient la tige et les bourgeons des vignes qu'ils vouloient préserver : ils en faisoient aussi une pommade dont ils se servoient pour noircir les sourcils et les cheveux. Le fonds de cette pierre est une argile noire ou un schiste plus ou moins dur : mais elle est toujours mélangée d'une assez grande quantité de parties pyriteuses, car elle s'effleurit à l'air; elle contient aussi une certaine quantité de bitume, puisqu'on en sent l'odeur lorsqu'on jette la poudre de cette pierre sur les charbons ardens. Quelques uns de nos minéralogistes récens ont prétendu que l'ampélite étoit mêlée de sable quartzeux : mais ce qui prouve que ce sable, toujours aigre et rude au toucher, n'entre pas en quantité sensible dans cette pierre, c'est qu'elle est douce au toucher, qu'elle ne présente pas des grains dans sa cassure, et qu'elle tache de noir les doigts sans les offenser; on peut même s'en servir sur le papier, comme on se sert de la sanguine ou crayon rouge. L'ampélite fait un peu d'effervescence avec les acides, et elle contient certainement plus de fer que de quartz : c'est de la décomposition des parties ferrugineuses que provient sa couleur noire ; on peut faire de l'encre avec cette pierre, car elle noircit profondément la décoction de noix de galle. Au reste, l'ampélite ne se trouve pas dans tous les schistes ou argiles desséchées; elle paroît, comme l'ardoise, affecter des lieux particuliers. Il y en a des minières en France près d'Alençon, d'autres en Champagne, dans le Maine, etc. : mais les ampélites de ces provinces, dont on ne laisse pas de faire usage, ne sont pas aussi bonnes que celles qui nous viennent de l'Italie et du Portugal. Cependant on en a découvert depuis peu une belle minière près du bourg d'Oisans en Dauphiné, dans laquelle il se trouve des veines d'ampélite de la même qualité que celle d'Italie, sous le nom de laquelle on la fait souvent passer dans le commerce."
JdH: Van belang is de verbinding met Pierre Sanguine of Crayon Rouge. Opvallend is ook de wijze waarop bitumen bij ampeliet kan worden aangetoond: door de geur bij plaatsing op hete kolen.
Ampeliet: zwart schaliekrijt in plakken uit Bretagne
Zwart natuurkrijt "Ampélite" of Ampeliet is na goed speuren te vinden aan de oever van de rivier de Aber in Bretagne (L'île et le fort de l'Aber, à Crozon).
![]()
![]()
![]()
![]()
Op bovenstaande foto's zijn stukken zwart natuurkrijt te zien, gedolven aan de oever van de rivier de Aber bij Crozon. Op één van de foto's is te zien hoe een ter plekke aanwezige steen als hevel wordt gebruikt om een plaat ampeliet van 4 cm.dikte uit de bodem los te maken. De platen bevinden zich onder een hoek van ongeveer 45 graden met het grondoppervlak aan één zijde van de rivier. Het is van belang de stukken, ook al zijn ze nat, ter plekke te testen op een blad papier. De hardheid varieert sterk per gevonden stuk krijtsteen. Sommige stukken krijt geven diep zwarte lijnen af en andere meer grijze. De term "Pierre Grise" bij Antoine Watteau is daarmee waarschijnlijk te verklaren. De grijze kleur lijkt op grafiet maar bezit, afhankelijk van de uitgeoefende druk, een groter bereik naar diepzwart. Ook zijn er her en der harde stukken zwart schaliekrijtsteen die geen sporen nalaten op papier, maar na verpulvering wel als diep zwart pigment bruikbaar zijn. Er zijn ook stukken schaliekrijt die afkomstig zijn van okerkleurig gesteente. Op sommige plekken zijn hele dunne smalle zwarte strookjes te vinden, die bij gebruik als krijt zwart afgeven maar snel verbrokkelen.
De stukken ampeliet aan de oostelijke oever van de Aber (een rivierbank die dagelijks onder water komt te te staan, afhankelijk van het tij) lijken te zijn ontstaan door periodieke ophoging en samengepersing van verveende zeegras- of zeewierlagen. Onder een steen die ter plekke lag werd een klein gebied met grasachtige resten in een zwarte klei-achtige massa aangetroffen.
Bij het splijten of spontaan loslaten van lagen ampelietkrijt is een flinterdunne geelgroenige/ okerkleurige tot grijze laag waarneembaar die afkomstig lijkt te zijn van plantaardig materiaal. Helaas is weinig schaliekrijt van een redelijke dikte (4 mm of meer) beschikbaar. De zwartheid van ampelietkrijt hangt in zekere zin af van de druk die op de laag is uitgeoefend gedurende zeer lange tijd. Veel materiaal splijt bij vastpakken in plakjes van een mm. dik en is door de brosheid ongeschikt voor gebruik als tekenmateriaal. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de auteur van deze website.
![]()
![]()
![]()
Zwarte natuurkrijt-stift met behulp van een puntig mes uit een plakje donkergrijs/zwart ampeliet geslepen. Zwarte natuurkrijtstift in enkelvoudige houder. Enkele plakjes niet-zwart ampeliet (afmetingen gemiddeld 5x5 cm. en hooguit 3 mm. dik). Kleurafgifte van de niet-zwarte ampeliet stukken op papier. Onwillekeurig wordt hierbij de associatie met kleermakerskrijt en Cennino Cennini opgeroepen.
Een geschikte ampelietkrijtstift kan met de punt van een scherp mes "gesneden" of geschraapt worden uit een plakje schisteus ampelietkrijt van ongeveer 4 mm. dikte. Met een mes kan aan de stift ook moeiteloos een scherpe punt worden geslepen. Door de druk tijdens het tekenen te verhogen wordt de lijn zwarter van toon. Bij tekenen met zwart ampeliet ontstaat een rijk scala van grijs tot zwart-tonen, breder dan bij grafiet. Het zwart heeft een groenig-bruine ondertoon. Fixeren van tekeningen gemaakt met zwart ampelietkrijt is niet nodig.
Ter aanvulling nog enkele foto's van zwart schaliekrijt in plakken.
![]()
![]()
Op de foto links is een klein hard stuk zwart schaliekrijt zichtbaar. Op het breukvlak is een okerkleurige afzetting zichtbaar die niet in de steen doorloopt. Na inzagen met een beugelzaag blijkt de steen zeer geschikt te zijn als zwart pigment. Op de middelste foto is een dikke plaat zwart schaliekrijt zichtbaar die zich hoger in de bodem naast de rivierbedding bevond. Op de foto rechts zijn de vlakken van een spontaan gespleten plak zwart schaliekrijt te zien. Op de splijtvlakken zijn vloeistofsporen zichtbaar.
De stenen zijn na drie weken nog steeds vochtig en drogen langzaam.
Zagen of inkrassen van de grote losgelaten leisteenplaat van ongeveer 3 á 4 mm. dikte levert geen stiften op maar dunne, één mm. dikke strookjes op die door de plaatselijke druk afbreken aan de korte kant van een incissie. Handiger is om de plaat met de hand in stroken te breken zoals een plak chocolade. De randen kunnen worden bijgewerkt door schuren over een ruwe steen of over schuurpapier. Eventuele aanpassing van de vorm is mogelijk aan de randen met een tangetje met een platte bek.
Poeder en gruis van zwarte ampeliet stenen is zonder bindmiddel ongeschikt om er krijtstiften van te maken. Alleen als donkergrijs pigment is het restmateriaal na verpulvering bruikbaar.
Zelf zwart krijt maken:
Zie: http://www.art.net/~rebecca/OnPrudon4.html
Benodigde grondstoffen: - Pigmenten: Phtalogroen, ivoor- of beenzwart, zwarte romeinse aarde, - Groene zeep en een gelijke hoeveelheid water. Zie voor verder instructie bijgaande URL.
Het gezag in het het gebied rond Theley tussen 1684 en 1721
Rond 1690 is de "provence de la Sarre" onderdeel van Frankrijk waar Lodewijk de XIVe (1638-1715) dan de scepter zwaait. Saarland (inclusief Theley, St. Wendel en Wittweiler) valt tot dan onder het Franse gezag. Dat duurt zo tot 1713, de vrede van Utrecht. Pas in 1721 valt Saarland weer onder het gezag van de Hertog van Lotharingen (Lorraine). Ten tijde van Antoine Watteau werd het krijt uit Theley (Rötel of Rötelstein) eigenlijk aangevoerd vanuit Frans gebied en o.a. in Parijs geïmporteerd onder de naam van Pierre Sanguine.
Helaas is export-/import-informatie van tot krijt verwerkt Pierre Sanguine/ Rötel slecht gedocumenteerd. Waarschijnlijk mede doordat de handel in dat soort krijt - via Rötelkrämer (Rötermarskramers) - en dus niet via officieële kanalen liep.
Tekst van brief (1721) van Watteau aan M. de Julienne waarin naar sanguinekrijt wordt verwezen:
A MONSIEUR DE JULIENNE, DE LA PART DE WATTEAU, PAR EXPRÈS.
De Paris, le 3 de mai.
«Monsieur!Commentaar JdH:
«Je vous fais le retour du grand tome premier de l'Écrit de Leonardo de Vincy, et en mesmes temps je vous en fais agréer mes sincères remerciemens. Quand aux lettres en manuscrit de P. Rubens, je les garderai encore devers moi, si cela ne vous est pas trop désagréable en ce que je ne les ai pas encore achevées! Cette douleur au côté gauche de la tête ne m'a pas laissé someiller depuis mardi, et Mariotti veut me faire prendre une purge dès demain au jour, il dit que la grande chaleur qu'il fait l'aidera à souhait. Vous me rendrez satisfait au-delà de mon souhait, si vous me rendez visite d'ici à dimanche ; je vous montrerai quelques bagatelles comme les païsages de Nogent que vous estimés assez par cette raison que j'en fis les pensées en présence de madame de Julienne à qui je baise les mains très respectueusement.
«Je ne fais pas ce que je veux, en ce que la pierre grise et la pierre de sanguine sont fort dures en ce moment, je n'en puis avoir d'autres. (Nederlandse vertaling JdH: Ik kan niet maken wat ik wil. Grafiet- en sanguine stenen zijn heel hard op dit moment. Ik kan niet aan andere [stenen] komen.)
«A. WATTEAU.»
Watteau gebruikt in zijn brief de term "la pierre grise" en "la pierre de sanguine" en niet begrippen als "bâton de craie sanguine" of "morceau de craie sanguine". Dat duidt erop dat Watteau grafietstenen en sanguinstenen kocht en die verzaagde. Hij heeft wel geprobeerd aan andere stenen te komen maar dat is hem niet gelukt. Hij gebruikte geen krijtstiften gemaakt van sanguinepoeder want dan was het iets harder zijn van de stenen geen echt probleem geweest. Zulke artificiële stiften zijn altijd zachter. Het begrip "pierre sanguine" voor krijtstiften duidt op uit krijtstenen gezaagde stiften in tegenstelling tot gegoten of gerolde stiften van sanguine-pasta (poeder/ slijpsel van een sanguine steen aangemaakt met wat (gom)water). Ook stiften van rode bolus-klei uit bijv. Saumur (Pierre Pomet, 1694) zal hij niet hebben gebruikt. Die klei is gemaakt op basis van bezinksel van rode klei uit Saumur. Helaas is bij pottenbakkers uit Saumur anno 2017 die soort bolus/ klei niet meer bekend.
Sanguinestenen kunnen sterk variëren in dichtheid en samenstelling. Er zijn stenen die heel hard zijn. Men komt daar met een trekzaag nauwelijks doorheen. Stenen die donkere krijttinten geven zijn soms zacht en "vettig" maar soms ook tegen het harde aan en "droog/ poederig". Zulke stenen geven niet echt een opvallend poederspoor af maar geven wel een aparte fluwelen, licht poederachtige lijn met een warme donkere tint. Stenen waar veel zwavel in zit zijn meestal licht van tint en over het algemeen nogal hard. De tinten van deze stiften kunnen variëren tussen rosebruin tot bijna oranjegeel. Ondanks de hardheid "glijden" zulke lichtgetinte stiften echter prettig over het papier bij het tekenen.
Aan de buitenkant van sanguine stenen is niet gemakkelijk te zien wat de kleur en kwaliteit binnen in de steen is. Stenen kunnen brokkelig zijn, wat vaak voorkomt bij donkere natuurkrijttinten zo, maar kunnen ook glad aan de buitenkant zijn, wat vaak het geval is bij lichtere natuurkrijttinten. Sanguinestenen kunnen tijdens het zagen uit elkaar vallen door van buitenaf niet zichtbare lagen of aders fijne kleideeltjes en/of zwavel binnenin de stenen. Dergelijke lagen of aders in de stenen treden dan op als breukvlakken. Sanguinestenen kunnen ook uit schillen zijn opgebouwd zijn die bij het zagen loskomen/ los trillen. Zagen is daarom een activiteit vol risico's. Ook is het niet altijd zo dat een krijtstift door en door uit één tint bestaat. De uiteinden van één stift kunnen zelfs verschillende tinten bezitten. De partij of de steen waar Watteau krijtstiften uit had gezaagd was helaas niet van de kwaliteit die hij gewend was. Blijkbaar bezat hij geen grote voorraad stiften die gelijk van kwaliteit en tint waren en kocht hij pas nieuwe stenen als zijn voorraad krijtstiften helemaal op was. Hij heeft wel geprobeerd aan een andere steen te komen, maar die was op dat moment niet direkt beschikbaar. Of op 3 mei 1721 de vooraad bij zijn leverancier (tijdelijk) uitverkocht was, of dat er sprake was van schaarste of dat de levering stagneerde aan de bron, vertelt zijn brief-fragment ons niet. Het is interessant te onderzoeken met welke krijtkleuren de tekeningen uit de periode voor 3 mei 1721 zijn gemaakt om de relatie tussen krijtkleur en mogelijke hardheid van de sanguinesteen te verklaren. Probleem daarbij is wel dat de datering van de tekeningen van Watteau vaak niet goed mogelijk is.
Als Watteau heeft gewerkt met natuurkrijt uit Theley, wat zeer aannemelijk is, kan er in 1721 eventueel een relatie zijn met de beëindiging van de souvereiniteit van Frankrijk over het Saarland en het niet aan andere stenen kunnen komen. Tijdens het werkzame leven van Antoine Watteau was het Saarland onderdeel van Frankrijk en was export naar Frankrijk/ Parijs onbelemmerd mogelijk.
In de tekeningen van Antoine Watteau komen we diverse kleurgradaties van sanguinestiften tegen. Het is m.i. onjuist om te denken dat Watteau met pastelkrijt heeft getekend. In "Abbrégé de la vie des plus fameux peintres" door Dezallier d'Argenville wordt deze mogelijkheid vermeld. "... Une autre fois il se servoit de pastel, ....." (bl. 73, Pierre Champion, Notes Critiques sur les vies anciennes d'Antoine Watteau, Paris 1921). Voorzover mij bekend heeft Watteau geen enkele echte pastel"schildering" gemaakt. De kleurvariëteiten in sanguinestiften (rötelkrijt) zijn op zichzelf al heel divers en kunnen door "liefhebbers" en verzamelaars van zijn werk mogelijk voor pastelkrijttinten zijn aangezien. Waarschijnlijk heeft het bezoek van Rosalba Carriera aan Antoine Watteau in de laatste maanden voor zijn dood in 1721 tot de veronderstelling aanleiding gegeven dat Watteau soms met pastelkrijt tekende.
Venevault (1697-1775) was bevriend met Boucher, een leerling van Watteau. Van Nicolas Venevault, ook wel geschreven als Vennevault, zou Watteau een doosje rood krijt hebben gekocht.
Antoine Watteau.
Kopie (35x45cm.) in olieverf door Jaap den Hollander (sept. 2007) naar pasteltekening uit februari 1721 van Rosalba Carriera.
'Want sanguine is de uitverkoren techniek van Watteau; Hij heeft zelf een sanguine dat hem alleen lijkt toe te behoren, een sanguine met een purperen tint, dat zich onderscheidt van het gebruikelijke bruine sanguine, en dat zijn charmante kleur en zijn huidskleur (incarnaat) ontleent aan het leven zelf; het tegenovergestelde van grijs en van zwart. Sanguine, dat overigens, denk ik, sanguine uit Engeland is, waarvan de technische handboeken de superieuriteit roemen en waarvan, als een zeldzaamheid, een doos te koop was op de verkoping(?) van de schilder Venevault. En waar Watteau misschien behoefte aan had? want hij vermeldt in zijn brief aan M. de Julienne de hardheid van zijn sanguinestift(-steen) en de onmogelijkheid zich een andere aan te schaffen. Hij beklaagt zich dat hij niet meer kan maken wat hij in zijn gedachten wil; zijn gedachten, die in de laatste jaren van zijn leven, uniek lijken.'
(fragment uit de aantekeningen van Edmond de Goncourt)
NB. JCdH: De opmerking over sanguine uit Engeland is m.i. een verkeerde interpretatie van een tekst bij Roger de Piles. (Oeuvres diverses de M. de Piles. Tome Troisième. pp. 40):
................. Outre la fanguine, on
fe fert auffi de pierre noire , appellée
crayon noir, & de mine de plomb, dont
la meilleure vient d'Angleterre.
De letter f in bovenstaande tekst dient als s gelezen te worden.
De meest zuivere grafiet komt uit Engeland.
Zie ook: http://fr.wikipedia.org/wiki/Mine_de_plomb
Rötelsteen, het rode goud uit Theley
De hiernavolgende tekst heeft o.a. ook op bovenstaande brief van 3 mei 1721 betrekking:
Watteau,
ou:
les dessins peints
Extrait de : E. et J. de Goncourt,
L'Art du XVIIIe siècle, Charpentier, 1881-1882, t. III;
notules d'Edmond de Goncourt, p. 67.
Quel dessinateur, en effet, a mis en des dessins rapides et de premier coup le je ne sais quoi indicible, qu'y met Watteau ? Qui a sa grâce de crayonnage piquante ? qui a la science spirituelle d'un profil perdu, d'un bout de nez, d'une main ? Les mains de Watteau! tout le monde les connaît, ces mains tactiles, si bellement allongées, si coquettement contournées autour d'un manche d'éventail ou de mandoline, et dont le crayon du Maître traduit amoureusement la vie nerveuse : - des mains, dirait Henri Heine, qui ont quelque chose d'intellectuel.
Un coup de crayon, disons-le hautement, qui n'appartient qu'à Watteau, à Watteau seul, un coup de crayon dont l'esprit n'a pas besoin de signature! Voyez, sur toutes ces têtes d'hommes et de femmes, l'espèce de piétinement qu'y fait ce crayon, revenant sur l'estompage, avec des sabrures, des petits traits géminés, des accentuations épointées, des tailles rondissantes dans le sens d'un muscle, des riens et des bonheurs d'art qui sont tout, - un tas enfin de petits travaux de verve et d'inspiration trouvés devant le modèle, animant le dessin de mille détails de nature, vivifiant presque la teinte plate du plat papier, du relief et de l'épaisseur d'une touche. Et ces coiffures de femmes, charbonnées à plat, avec le gros bout d'une pierre noire, dont le large égrenage rend le laineux et le frisotant d'une chevelure. Et ces robes galantes, ces négligés aux plis cassés, à la rocaille tantôt précieusement détaillée avec la pointe de la plus aiguë mine de plomb, tantôt superbement indiquée dans la carrure d'un trait large, comme un trait fusiné. Et toujours ce beau contour sinueux, courant, serpentant, ondulant, où s'écrase, aux ressauts de la forme, une grasse sanguine. Car la sanguine est le procédé de prédilection de Watteau ; il ne l'aime pas seulement parce que, grâce à elle, «il obtient des contre-épreuves qui lui donnent pour ses tableaux les deux côtés de ses personnages», il l'aime, le Vénitien français, pour sa tonalité, pour sa chaleur : il a même une sanguine qui semble lui appartenir en propre, une sanguine d'un ton de pourpre, qui se distingue de la sanguine brunâtre de tous, et qui prend sa couleur charmante et son incarnat de vie de l'habileté des oppositions du gris et du noir. Sanguine, du reste, que je croirais cette sanguine d'Angleterre, dont les manuels technologiques vantent la supériorité, et dont une boîte se vendait comme une rareté, à la vente du peintre Venevault. Et peut-être Watteau en manquait-il ? quand, mentionnant dans sa lettre à M. de Julienne la dureté de sa pierre de sanguine et l'impossibilité de s'en procurer d'autre, il se plaignait de ne pouvoir en faire ce qu'il voulait dans ses pensées : ces pensées, qui semblent, en les dernières années de la vie du peintre, l'unique Œuvre de ses matinées, - des bonnes heures de sa vie malade).
Des merveilles que les sanguines de Watteau, mais des merveilles moins charmeresses que ses dessins aux trois crayons, ces dessins qu'on peut dire peints. J'ai là, sous les yeux, une étude de bras et de main, où les tons et les transparences de l'épiderme, - c'est à ne pas y croire, - sont rendus avec la fonte au pouce d'un peu de sanguine, d'un peu de plombagine.
Dessins peints : c'est le mot. Watteau fait sur une figure, avec des entre-croisements de hachures noires et de hachures rouges, les passages de ton d'une face humaine. Watteau fait, avec du blanc mourant dans le crayon rouge d'un tournant de pommette, de la vraie chair lumineuse. Qu'on s'arrête, au Louvre, devant le n° 1326, le dessin provenant de la vente d'Ymecourt et qu'on regarde ces têtes de femmes en toque, crayonnées avec de la sanguine, de la pierre d'Italie, de la craie, sur le jaunissement d'un vieux papier teinté, baptisé papier chamois dans les catalogues de vente ; on sera étonné de voir ces têtes colorées de la lumière ambrée, que Rubens trouve sur une toile avec sa palette.
1723:
Kabinet der Natuurlyke Historien, Wetenschappen, Konsten en Handwerken voor de Maanden January - February 1723, [W. van Ranouw M.D. ......] Agtste Deel, TE AMSTERDAM, By BALTHAZAR LAKEMAN, Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk, over de Molsteeg. 1723. blz.166-168 Zie ook:
"Kabinet der Natuur" (eerste uitgave uit 1719)
...."Door welke verdelinge alle de zoorten van de rood aard aart gebracht werden, 1. onder de Oker, 2. onder het rood-kryt, en 3. onder de Bolus; in zo verre als dezelve zyn zamentrekkende, en van een yzerachtíge natuur. Wy zouden hier noch wel als een vierde hoofd zoort hebben konnen byvoegen de bloed-fteen, als een rood-aard die meer metallyn, en verder tot de yzerachtige volkomenheid gebragt is. Om dat deze genoegzaam op zich zelfs kan gelaten, en met onaffcheidelyke geflagts merktekens onderfcheiden kan werden, heb ik zulks niet nodig geoordeelt.
Van de Drie bovengemelde hoofd zoorten van rood-aard, werd de laafte zoort alleen-lyk maar inwendig in de geneeskunft gebruikt. Want de Oker met alle deszelfs zoorten, en alle de Okerachtige rood-aardens, zyn te wegetende, te bytende, en te vreed om inwendig gebruikt te werden. Maar de fchilders gebruiken dezelve zeer veel in de fchilder-konft en om mede te verven. De twede zoort of handwerks rood-aard met alle haar zoorten is ook veel te dor, en te grof van delen om inwendig gebruiktte werden; zy zou de de maag te veel befwaren‚ en niet licht konnen ontbonden werden. Maar deze werd gebruikt van de timmerlieden, om hunne linien mede te maken, en de fynfte van deszelfs zoorten, die te gelyk vaft en als zagte fteen zyn, werden gebruikt van de tekenaars, en wert voornamentlyk by de Italianen, dewelke zeer veel konftige tekeningen met deze rood-aard gemaakt hebben gebruikt. De Handwerks rood-aard werd ook op zommige plaatzen gebruikt om van dezelve te bakken potten, pannen, alderhande vaatwerk, en zelfs rode beeldjes. Op zommige plaatzen verven zy met dezelve de pannen van de huizen, en deszelfs wanden en muren. Ook werden de twe bovengemelde hoofd zoorten te weten de Oker en de handwerks rood-aard zom-tyds wel gebruikt in de heel-kunft, onder pleifters, zalven enz. Maar de derde hoofd zoort de Rubrica Sinopica of de Bolus, en verfcheide van deszelfs zoorten, werden in de genees-kunft zeer dikwils gebruikt, en tegens verfcheide ziektens met goede vrugt ingegeven. Daarom zal het niet ondienftig zyn, dat ik dezelve by deze gelegentheid wat nader kome op te helderen.
76.
Strabo getuigt dat uit Spanje gebragt wierd, die voor de Sinopifche rood aard niet behoefde te wyken. Waar uit blykt dat deze zoort van rode Bolus op meer plaatzen als in Cappadocie komt te vallen. Agricola getuigt * (De Nature foffilium lib 11.) dat diergelyke kluitachtige, en bleekkleurige en zeer vette aarde , die zomtyds roodachtig en bleekachtig geplekt is, werd gevonden te Elbogen by het Durp Toterbifa, als ook tuflchen Marpurg en Suenisburg. Dat dezelve is zamentrekkende en in kragten met de Terra Lemnia ‘overeenkomt." .....
JdH: De delen van het Kabinet kwamen tussen 1719 en 1723 uit in tweemaandelijkse stukjes.
De rood-aard is in Duitsland te vinden in een gebied tussen Marburg en Sensberg. De Italianen in het bijzonder worden genoemd als gebruikers van het rode tekenkrijt, maar ook Fransen en Nederlanders waren afnemers. Op welke bron van Ranouw zijn tekst baseert is niet goed duidelijk. Wel wordt herhaaldelijk in de uitgave de naam van [Robert] Boyle vermeld als deskundige. Deze engelsman heeft in de 17e eeuw diverse artikelen geschreven over materialen die o.a. door kunstenaars werden gebruikt en heeft veel proeven uitgevoerd om zijn bevindingen te onderbouwen. Willen van Ranouw (1673-1724) studeerde aan de Universiteit van Franeker en vestigde zich daarna als geneesheer te Winsum. Hij huwde te Franeker met Maria Boncamp werd in 1707 burgemeester van Franeker, tevens was hij monstercommissaris van Friesland. In 1715 verkreeg hij de titel van med. doctor.
(Zie bijv. voor Boyle: The Art of Drawing and Painting in Watercolours en New practical improvements, and observations on some of the experiments and considerations touching colours : of... Robert Boyle, Esq; so far as they relate to tinctures and pigments: ...)
1743
WOORDENBOEK OF ALGEMEENE VERHANDELING DER ENKELE DROOGERYEN Te Rotterdam By Jan Daniël Beman, 1743
{gebaseerd op] NICOLAES LEMERY, Lid van de Koningklyke Akademie der Wetenschappen, en Doctor in de Geneeskunde, En in 't Nederduitsch gebragt door C. v. PUTTEN Pz. Med. Doct. en ISAAC DE WITT Chirurg, p. 320
H AE M AT I T E S.
Hematites. .
Lapis ſanguineus.
In 't Franſch Pierre ſanguine. Pierre Hematite. Feret d'Eſpagne.
In 't Nederduitſch Bloedſteen.
Is een harde, vaſte, zware ſteen, die iets van 't vzer in zich heeft, en als ſpitſe draden of naeldens geſchikt, en roodachtig bruin van kleur' is, maer zoo rood als bloed word, naermate men hem tot poeder maekt ; men krygt hem uit de yzermynen; de meeſt geachte en de beſte is, die uit Spanje komt, en zuiver , zwaer, hard , vaſt is, en ſchoone draden heeft van eene donkerroode kleur', met zwartachtige ſtrepen van buiten, en van binnen naer Vermilloen gelykt. Hy is zeer t'zamentrekkende en opdroogen de, ſtelpt 't bloed; men gebruikt hem in - en uitwendig in een zeer fyn poeder. De gift is van vyftien greinen tot eene drachma,
Men brengt ons uit Engeland eene andere ſoort van Bloedſteen, dien men Haematites ſpurius, (Baſtaerd Bloedſfeen) noemen kan. Hy verſchilt van den voorgaenden hier in, dat hy geene draden heeft, noch zoo hard is, want men ſnyd hem gemaklyk om 'er pennetjes van te
maken; dit is 't, dat men Rood Kryt, Roode Aerde noemt; men moet hem donkerrood, zwaer, vaſt, glad, en zacht in 't aenraken verkiezen. Hy is zeer t'zamentrekkende.
Haematites, ab &iua, ſanguis, om dat hy, tot poeder gebragt zynde, eene bloed kleur heeft, en om dat hy de bloedingen ſtuit.
Feret , om dat dees ſteen in de yzermyn en gevonden word, en iets van dit metael in zich heeft.
JdH: Van de genoemde roodkrijtsteen uit Engeland kan men "pennetjes" of stiften maken die gebruikt kunnen worden om mee te tekenen. De beschrijving is afkomstig uit de wereld van de apothekers en hoofdzakelijk gericht op medicatie.
Rötelzehnten & craye/crayon rouge
In de direkte omgeving van Theley, gelegen in het Saarland, vindt al voor 1746 winning van Rötel plaats. Dit blijkt uit oude documenten waarin een belasting, die op de winning van Rötel wordt geheven, vermeld wordt.
Hieronder volgt een citaat daarover uit het in 2011 verschenen boek van Johannes Schmitt, Graben nach dem Rot der Erde, Rötelbergbau an der Saar - vornehmlich im raum Theley - in 19. und 20. Jahrhundert , artikel: "Rötelgraben im Raum Theley vor 1815", Edition Schaumberg, Gemeinde Tholey 2011, blz. 34 (fragment):
Een andere interessante bron over het krijt van Theley is te vinden in de "Guide des archives départementales de Meurthe-et-Moselle: Série C - Administrations provinciales avant 1790. Nancy: Mines, poudres et salpêtres: C 313 Mémoires et statistiques (1785-1788)." In dit dossier wordt in een, in 1746 voor het Lotharingse bestuur opgesteld, verslag of bericht ("Memoire") verwezen naar de aanwezigheid van bodemschatten op het grondgebied van Schaumberg. Daarin wordt vermeld dat bij Theley "la craye rouge" te vinden is in de vorm van veel van zulke stenen in de velden ("dans les champs quantités de pierres desquelles"), een duidelijke aanwijzing dat "de rötel/ het rode krijt/ pierre sanguine/ la craie rouge" in die tijd (voor 1746) werd gevonden.
Dergelijke, niet al te diep onder het oppervlak liggende, stenen moeten van een uitstekende kwaliteit zijn geweest voor gebruik als tekenkrijt. De zachte stukken waren na eeuwen door de weersinvloeden allang vergaan (uitgespoeld). Het Franse begrip "Pierre Sanguine" verwijst in de 18e eeuw naar de herkomstvorm van het rode krijt dat toen werd gebruikt door kunstenaars: krijtstiften gezaagd en geslepen uit stenen. Later zal men tot grootschaliger en structurele winning van rötelbrokken uit kuilen en schachten overgaan.
Het is niet voor niets dat Rötel vanaf 1821, door de nieuwe Pruissische overheid vanuit Bonn niet meer als rode aarde of rood krijt ("Greide") werd beschouwd maar als ijzersteen, grondstof om er ijzer uit winnen. Uit die tijd dateren diverse concessie-plannen met daarop terreinkaarten. Daarmee viel Rötel onder de wet op de mijnbouw en konden er, door de overheid, hogere belastingtarieven worden geheven op uit te geven concessies. De burgers van Theley waren het daar niet mee eens, maar moesten zich bij deze beslissing uiteindelijk neerleggen. De daarop volgende eeuwen liep de exploitatie gestaag terug.
Sinds 1957 wordt er in Theley beroepsmatig niet meer naar Rötel gegraven. Ook in de nabije omgeving is het graven naar Rötel al geruime tijd niet meer toegestaan. De bodem werd teveel omgewoeld, kuilen en gaten belemmerden de land- en bosbouw en het belangrijkste ......de vraag naar Rötel was ingezakt. Sinds de opkomst van het stoomschip met metalen romp was de export van Rötel naar Engeland, Holland (Zaanstreek), Frankrijk en Duitsland teruggelopen. Rötel werd hoofdzakelijk tot de Eerste Wereldoorlog nog gebruikt om - vermengd met lijnolie - houten scheepsrompen te impregneren, zeilen waterafstotend te maken, en zonder lijnolie als pigment o.a. in de keramische industrie. Ook werd rötelkrijt als tekenmateriaal en als "rode oker" voor het beschilderen van deuren, wanden e.d. gebruikt. Ook werden rötelstiften eeuwenlang gebruikt door timmerlieden en steenhouwers als markeringsmateriaal. Ook is medicinale toepassing bekend o.a. als bloedstelpend middel (vgl. aluin).
Vanaf de 18e t/m de 20 eeuw vond de uitvoer van Rötel uit Theley grotendeels plaats via Trier en Saarlouis. Omdat er in de archieven van Nancy ook informatie over de winning van rood krijt in Theley in de 18e eeuw is te vinden, is Nancy misschien wel een doorvoerlocatie geweest richting Parijs. Tot aan Marseille en Antwerpen - twee grote havensteden - werd Rötel vervoerd.
1747 Wallerius en rötelkleurig pigment (toegevoegd september 2016)
Vgl. Joh. Gottſchalk Wallerius, Mineralogie, oder Mineralreich (Duitse vertaling van Johann Daniël Denfo, Berlijn, 1750) blz. 592
592 Anhang O.II. Metallvermiſchungen. § 9. - §. aea G. vIIII. Metallvermiſchungen, 593
3. Röthel Farbe. Relicta pyritacea, rubra, terrea. Ochra rubra factitia.
"Nachdem der Vitriol aus dem alten gebrannten Kieſe ausgelauget iſt, wird er zu den Schlemmtrögen gebracht, nachdem denn in dieſen derſelbe zerſchmolzen, und der grobe Sand zu Boden geſunken iſt, hiernächſt die feine Erde zugleich mit dem Waſſer in Kübel abgezapft wird, woſelbſt auch dieſe nach einiger Zeit zu Boden ſinkt, und zulezt in Oefen zu rother Farbe gebrannt wird. Man erhält auch aus dem Alaunſchiefer, nachdem der Alaun ausgelauget iſt, nach dem Brennen eine dergleichen Erde."
(JdH Vertaling: "Nadat het zwavelzuur uit de voorheen(?) gebrande kiezelhoudende grond uitgespoeld is, wordt deze [grond?] naar de slibtroggen [slibkuilen] geleid, nadat het [slib] dan daarin is neergeslagen, en het zware zand naar de bodem is gezonken, wordt hierna de fijne aarde [pigment houdende klei] tegelijk met het water in bakken afgetapt, waarin ook deze [fijne aarde] na enige tijd vanzelf naar de bodem zinkt, en tenslotte in een oven tot rood pigment gebrand wordt. Men wint ook uit aluinslakken, nadat het aluin is uitgewassen, na verhitting een gelijksoortige aarde.")
Het lijkt erop in het begin van de duitse tekst dat er zwavelzuur of vitriool is gebruikt om de grond te "logen" om daarmee het rode pigment eruit vrij te maken. Of er in de bodem zelf zwavel zit dat met water in oplossing tot zwavelzuur wordt gebracht is niet duidelijk.
Interessant is wel dat er twintig jaar later kritiek komt op de vertaling door Johann Daniël Denso van de oorspronkelijke (zweedse) tekst van Wallerius. In een voetnoot vermelden Anton Friedrich Büsching en Benjamin Gottfried Weinart in 1770 in het "Magazin für die neue Historie und Geographie, Volume 4, blz 334, 5) ": "5) Braunroth, welches Herr Denso in feiner 1750 herausgekommenen Ueberfetzung von Waleri Mineralogie S. 592 unrichtig durch Röthelfarbe übersetzt, ist ein durch die Kunst verfertigter Eisenocher, der in Schweden sowohl als hier zum Anstreichen der Häuser gebraucht, und in unfre pommerschen Materialhandlungen aus Schweden verschrieben wird. Bei dem Wallerius in der schw. Mineralogie S 473 heißt er Rödfärg, Relicta pyritacea, rubra, terrea, Ochra rubra factitia.
N.B. De kritiek op Denso is terecht. In het zweeds staat er in 1747 bij Wallerius "Rödfärg" dwz. Rode kleurstof en niet Röthel Kleur.
Wallerius beschrijft roodbruine aarde (zie hieronder "Terre Rouge", rode zanderige aarde waarin een soort harde rode geaderde hematietsteentjes zitten en waaruit bij beide, bij spoelen, een fijne oranje-roodbruin poeder kan worden gewonnen.. Hij verwijst alleen naar de kleur van rötel en niet naar rötel zelf. Of/hoe vitriool (zwavelzuur) eerst werd gebruikt om pigment uit de grinthoudende grond tot oplossing te brengen is niet nader vermeld.
Het gewonnen roodbruine pigment werd rond 1800 ook wel "rode engelse aarde" genoemd en was in gebruik als pigment bij schilders en in de tabaksindustrie voor het verven van tabaksbladeren.
(Neu eröfnete Academie der Kaufleute, oder encyclopädisches Kaufmannslericon etc. voorheen uitgebracht door Prof. Carl Günther Ludovici, omgewerkt door Johann Christian Schedel, vijfde deel,, Breitkopf en Härtel. 1800, blz. 912 - ."Dieser Artikel wird an manchen Orten unter dem Namen rother englischer Erde verkauft, und dient den Oelmalern zum Anſtreichen, den Tabaksfabriken zum Färben der spanischen Tabacke. f. ")
JdH: In de franse vertaling (1759) (naar een duitse vertaling) van Wallerius Mineralogie wordt op blz. 479 over rood krijt geschreven en zelfs over de geschiktheid om er wel of niet mee te tekenen . Helaas zijn de franse en duitse teksten niet naast elkaar te leggen om de vertalingen onderling te vergelijken.. Bij Wallerius komt dit in zijn oorspronkelijke Mineralogie-tekst niet voor.
MINÉRALOGIE; 479 e.v.
........à des pierres; on l'appelle pour lors marne de pierre, ou écume de mer. Voyez § 17, N°. 5 & 9; sa consistence est tantôt ferme, tantôt friable; elle colore les mains.
2. L'ochre brune. Ochra susca.
C'est une terre brune qui prend au feu une couleur plus foncée; elle tache les mains; sa couleur lui vient du mélange de quelque subsance étangere.
3. L’ochre rouge. Ochra rubra non cretacea.
Elle est d’un rouge pâle, mêlée d’une matiere friable qui se réduit en poussiere; elle .devient aussi d’une couleur plus foncée dans le feu; elle colore les mains, mais elle ne vaut rien pour dessiner; & on ne peut s’en servir en crayon.
5. L’ochre dans le bois pétrifié. Ochre arboribus petrificatis ímmixta.
4. La sanguine, ou le crayon rouge. Ochra rubra cretacea. Rubrica. Rubrica fabrilis. Ochra rubra naturalis.
C'est une espece d’ochre dure, d’un rouge foncé, mêlée avec une argille qui la rend grasse au touche , qui se durcit dans le feu, y devient d’une couleur plus foncée est propre à servir de crayon.
Nous parlerons des arbres pétrifiés & métallisés dans la derniere Classe de la Minéralogie: on observera seulement ici que, lorsque l’ochre se précipite sur les arbres qui sont dans les entrailles de la terre, ils deviennent d’une couleur brune & contiennent du fer, quoiqu'ils conservent toûjours leur figure & leur tissu végétal : il y a des bois pétrifiés de cette espece qui contiennent du fer près d'Orbissau en Bohème.
1. Observ. Je ne sçai point si la terre ferrugigineuse d'un gris bleuâtre, dont M. Henckel parle dans le V. volume des Ephémérides, nat. cur. p. 325 & qui se trouve en Allemagne entre Schneeberg & Eibensiock à la surface de la terre, doit être mise au nombre des ochres ferrugineuses; elle paroît être une terre martiale d'une autre espece.
2.. Observ. La consistence & la figure varient dans toutes les especes d'ochres dont on vient de parler; il y a 1°. l'ochre en poussîere; telle esi l’ochre rouge, telle est aussi l'ochre jaune qui se trouve dans les pierres; 2°. en croute comme l'espece d’ocre à écorce, (crustacea) qui est composée de croutes ou d'écorces placées les unes sur les autres; c'est celle dont parle Baier orystogr. Norica cap. 3. p. 2.1. 3° en pierres, & dure comme le crayon rouge. ’\
3. Observ. L’ochre est une terre ferrugineuse; il en faut donc chercher l'origine dans la décomposition d’une pyrite ou d'une mine de fer sulfureuse: si l’on fait dissoudre du vitriol martial dans de l'eau , on verra toûjours se précipiter de l’ochre jaune ou une terre martiale; c'est le soufre contenu dans la pyrite ou mine de fer, qui est la cause de la vitriolisation ou de la décomposition.
Terre rouge - juni 2006
![]()
Vindplaats rode aarde (aan weg tussen Salles en Gavaudun)
Boven: enkele rode stenen (laatste steen gebroken)
Onder: a. krijtjes van 'vette' kleislib, b. idem na verhitting, c. krijtjes van verpulverde steen, d. mengsel van a en c. (met markeringslijntje)
Foto links: Terre rouge uitgezeefd.
De (kiezel)steentjes in de zeef zijn er in diverse maten tuusen enkele mm. tot meerdere cm. en zijn hematiet-achtig roodbruin van binnen.
Het zand is uiterlijk roodbruin van kleur. Er zitten kleine kleideeltjes tussen en aan die door spoelen met water vrijkomen.
De uiteindelijke droge klei tekent soepel en geeft niet af aan de handen. In tegenstelling tot rötelkrijt dat wel afgeeft.
Tekening gemaakt met stift van terre-rougeklei.
Tijdens een vacantie in juni 2006 in Frankrijk stuitte ik op een vindplaats van rode aarde in de noord-oosthoek van de Lot-et-Garonne. Na het wassen van deze aarde, afgieten van drijvend oppervlaktevuil en filteren/ uitspoelen van de slibmassa bleef er een uitstekende, 'vette' rode klei achter. Het gewassen 'rode' zand leverde drie substanties op: a. zandkorrels, b. donker roodbruin fijn 'zand' en c. in water zwevende oranjebruine kleideeltjes. Voor het uitzeven van de in water zwevende oranjebruine kleideeltjes gebruikte ik als filter een oude nylonkous (2 lagen).
Om de fijne pigment-/ kleideeltjes volledig te benutten is het rode zand in een grote glazen pot met wijde hals gedaan, is er schoon water toegevoegd tot iets boven het rode zand en is de inhoud door elkaar geroerd en geschud. Na korte tijd dreef dan een warmrood gekleurde laag op het zand. Die laag kon er met een lepel worden afgeschept door de lepel iets in het zand te drukken totdat de lepel volliep met gekleurd water. De lepelinhoud werd afgegoten in een bezinkselpot. Dit proces werd herhaald totdat het water in de lepel geen kleurdeeltjes meer liet zien. Bijna-droging van deze kleideeltjes en rollen tot staafjes leverde na uitharding prettig tekenende, stevige krijtjes op die een roodachtig goudbruine kleur afgeven. Verhitting van deze krijtjes leverde weer een iets donkerder roodbruine tint op.
In de aarde bevonden zich ook stenen die aan de buitenzijde rood waren en van binnen hematietachtig. Deze stenen (soort kiezels) zijn te hard om direct mee te tekenen op papier. Verpulvering tussen twee kranten met een hamer en wrijven/ malen van het gruis met een glazen loper op een glasplaatje leverde een dodekop-achtige kleur poeder op. Dit poeder is ook met water aangelengd, is ingedroogd en tot krijtstaafjes gerold. De krijtjes, die zo zijn vervaardigd, zijn vrij droog en gemakkelijk pulverend. Ze tekenen donkerbruinrood. De laatste stap was het maken van krijtjes, bestaande uit een mengsel van het poeder van 'vette' krijtjes uit de eerste serie en het poeder van de vergruisde stenen. Deze krijtjes zijn steviger dan de krijtjes van de vergruisde stenen. Ze tekenen echter vrijwel identiek aan de gebrande krijtjes.
V.l.n.r: Proefjes van krijtjes van a. 'vette' rode klei, b. verhitte 'vette' rode klei krijtjes,
c. pasta van verpulverde stenen die tussen de rode aarde zaten en d. mengsel a+c
Rode 'vette' klei, gedroogd en in 'scherven'. Fijnste bezinksel dat vrijkomt na het uitzeven en wassen van kleideeltjes en pigment bevattend zand. Grondstof voor roodkrijt stiften met een oranjerode/ roodbruine tint.
In de aarde bevonden zich ook hematietachtig steentjes. Het materiaal is afkomstig van een vindplaats in de noord-oosthoek van de Lot-et-Garonne. (zie ook tekst en afbeeldingen iets hoger onder kopje 'Terre rouge')
Velletje met proefjes gemaakt met hiernaast afgebeelde klei-'scherven'.
Toevallig viel mijn oog vandaag (18 mei 2013) op het woord "Ruddle" als oude Engelse term voor "rood krijt" (al eerder op deze pagina vermeld) in relatie met aluin (Engels: Alum). Bij nazoeken op internet kwam ik de term Ruddle tegen in relatie tot de plaats Almagre (Almagreira op Santa Maria (eiland van de Azoren)). Opvallend is de prachtige dieprode kleur van deze rode aarde.
IJzeroer/ ijzerconcretie als grondstof voor gomgebonden krijtstiften met een rood-bruine kleur
Vandaag 17 augustus 2017 gezocht naar rood-bruine stenen op het grindpad bij ons huis. Ik werd op het idee gebracht door een artikel van Rieks van Straaten in Grondboor en Hamer nr. 3/4 - 2007 getiteld: Oölitische Jaspis uit de IJssel.
Op bijgaande foto's is te zien wat het resultaat is.
![]()
![]()
![]()
De uit grind afkomstige afgeronde 'gerolde' ruwe ijzeroer/ ijzerconcretie stenen bezitten bij raspen bijna allemaal een harde kern. Er is echter sporadisch een steen tussen het grind die amorf en minder hard is. Bij klieven blijkt net die steen door-en-door donker-roodbruin te zijn. Mogelijk een deel van de schil van een grotere ijzeroersteen of een verdwaald stukje hematiet. Eén steenhelft is door mij zo gemodelleerd dat er een scherpe punt aan is geslepen door te raspen. Deze stift is geschikt om mee te tekenen op een papieren drager mits deze drager tevoren bestrooid is met fijn puimsteenpoeder, dat er daarna is afgeklopt. Een foto laat een stifthouder met gemodelleerde stift en bovenin beeld, de andere helft van het, inwendig donkere, onbewerkte, resterende stukje 'hematietsteen'. De lijnen die met die stfit zijn getrokken, zijn op de foto linksonder te zien. Op de rechterfoto zijn gekliefde ijzeroerstenen te zien met een op hematiet lijkende buitenkant en een lichtgrijze kern. De inwendige steensoort heb ik nog niet kunnen determineren. Het lijkt erop dat de buitenste laag als een soort roestaanslag in een vochtige ijzerhoudende omgeving is ontstaan. Bevochtiging van de lichtgrijze kern met water levert geen roestvorming op. Afraspen van de buitenzijde van de grindstenen levert wel de grondstof op voor fijnkorrelig bruin en bruinrood hematietpoeder. Voorlopig speelt ook deze vorm van ijzeroer een rol in mijn onderzoek naar grondstoffen voor het maken van gomgebonden rood-bruin tekenende krijtstiften. De wassing laat zien welke warmbruine kleur er beschikbaar is van een blokje zelfgemaakte aquarelverf van geschraapt ijzeroerpigment. De krijtlijnen zijn getrokken met een zelfvervaardigde krijtstift van ijzeroer met aquarel-vloeistof zonder ammoniakgom.
Het is ook mogelijk (onderzoekje jan. 2020) stiften te rollen van deeg bestaande uit ijzeroer- of ijzerconcretiepoeder met vers rijstwater. Rijstwater is het afkooksel van rijst en een zwak bindmiddel. De stiften geven een donkerbruine lijn af en zijn nogal poederig.
1755
Antoine Joseph Desallier d'Argenville, L'histoire naturelle eclaircie dans une etc Paris, 1755. Zie ORYCTOLOGIE, III.PARTIE. pag. 427. Vindplaatsen van Pierre Sanguine in Frankrijk in 1755 met daarbij eventueel vermeld de huidige naam en wegaanduiding:
"La Pierre de sanguine est à un quart de lieuë de Saint Amand (Saint-Amand-Montrond, ten zuiden van Bourges en ten noorden van Meillant, oostelijk van de A71), dans le chemin qui conduit à Meillant. (ten zuiden van Bourges - A71). On en trouve aussi près de la grande Croix de Saint-Martin d’Auxigny, (ten noorden van Bourges - D940) & proche le village des Girauds, (mogelijk Les Girauds, Gargilesse-Dampierre, ten zuidwesten van Bourges, ten oorsten van de A20), Paroisse de Surtenvaux (mogelijk Sury-en-Vaux, ten noordwesten van Sancerre), sur le chemin qui conduit à Sancerre (ten noordoosten van Bourges, aan de D955), ainsi qu'aux environs d'Orval (aan de westzijde van Saint-Amand_Montrond - D300), près u’un Château nommé le Yernay. (ten zuiden van Saumur _ D19/ D14)"
JdH: Het merendeel van de vindplaatsen is rond Bourges gecentreerd.
1776
Vollständige Einleitung in die Kenntniss und Geschichte der Steine und Versteinerungen, von Johann Samuel Schröter, Zweeter Theill, Altenburg, 1776
"Die vierte Klaffe, von der Thonartigen oder Feurfesten Steinen 223
S. 442. .
Da der Röthel, Rothfein, Wall. Röthelkreide, Cronst. Seifenfein, fö fark Eifenhaltig ist und roth abfärbt. Gerh. Rubrica, Talcum/ fubfiffile rubrum Linn. Ferrum terreßre durum manur inquinan Carth. Smedtir martialir feriptura rubra. Gerh. eine Gattung des Seifensteins ist, so will ich bei dieser Gelegenheit eine kurze Beschreibung desselben mittheilen.
Der Röthel ist ein Eisenschüßiger röhlich abfärbender Seifstein (u) und also ein fettiger nicht allzu harter Stein, welcher abfärbt. Die rothe Farbe desselben kömmt ohne Zweifel vom Eifen her, daher auch der Eisengehalt in demselben oft sehr beträchtlich ist; er wird aber dennoch nicht auf Eifen bearbeitet, weil er manchmal sehr wenig Gehalt bei sich hat. Da ihn die Zimmerleute, die Mahler und andre Künstler brauchen, fo kann er auf diese, Art beffer, und mit wenigern Koften genützt werden, als wenn man ihn mit wenig Vortheil auf Eisen nutzen wollte. Er ziehet das Waffer stark an sich, aber er läßt sich nicht gänzlich darinne erweichen, wie der Thon thut, doch wird er im Feuer härter, und zwar so hart, daß er mit dem Stahl stark Feuer schlägt, und das thut dar, daß er einen thonigten Gehalt haben müff. Vom Bolus unterscheidet den Röthel Härte und Farbe; denn wenn auch gleich der Bolus eine Thonerde ist, welche einen Eisengehalt hat, so ist er doch nicht fettig anzufühlen, wie der Röthel, nicht so hart, als der Röthel, und nicht so dunkelroth als derselbe, nicht zu gedenken, daß man auch Bolusarten hat, welche eine andre als die rohe Farbe haben. Gemeiniglich rechnet man den Röthel zu den Seif- oder den Specksteinarten, doch haben ihn auch verfchiedene, die auf feinen Eisengehalt sahen, unter den Eisenminern. Herr Leibarzt Vogel (x) hat ihn unter die metallischen Steine gesetzt. Zuweilen bricht er unter den Eisenerzen, oft hat er seine eignen Gänge, und Nierenweise findet er sich in den Conradswalder und Hafeler Kalkflötzen. Vorzüglich wird er in Spanien auf den Balearischen Inseln, in Lemnus, Sinopi, Egypten und Pontus gefunden, und kann sowohl zum Zeichnen, als auch zum Anstreichen gebraucht, und für ein geringes Geld erkauft werden (y). "
JdH: Rode bolus heeft een andere kleur dan Röthel. Röthel is donkerder en harder. Vindplaatsen zijn in 1776 "Conradswalder (Schlesien) und Hafeler Kalkflötzen (Hasler Stollen in de Pfaltz)."
Waller. = Wallerius & Cronst. = A.F. Cronstedt (1758: Försök til mineralogie, eller mineral-rikets upställning) Publicatie in de Zweedse taal.
1757
Dom Antoine-Joseph Pernety, DICTIONNAIRE PORTATIF DE PEINTURE, SCULPTURE ET GRAVURE AVEC UN TRAITÉ PRATIQUE DES DIFFERENTES MANIERES DE PEINDRE etc., A PARIS, Chez BAUCHE, Libraire, Quai des Augustins, a Sainte Geneviève, & à S. Jean dans le Désert, M. DCC. LVII. p. 511
SANGUINE; pierre dure, compacte, pesante, participant du fer. Elle dif fère de la pierre hématite, en ce qu'elle n'est point en éguilles , ni si dure, ce qui la rend propre à être taillée en crayons, qu'on nomme crayon rouge. On doit la choisir rouge-brune, pesan te, compacte, unie et douce au toucher, nullement sablonneuse, et tendre à tailler comme à marquer, quand on dessine: on la conserve longtems fraîche et tendre dans des boëtes de plomb. La sanguine est excellente pour prendre le trait des desseins et des estampes. On la réduit en poudre fine, et l'on en frotte une feuille de papier. Voyez CALQUÈR, PRENDRE LE TRAIT.
Vertaling:
"SANGUINE; harde, compacte, zware, ijzerhoudende steen. Deze verschilt van hematiet-steen, waarmee het op geen enkele manier vergelijkbaar is, noch zo hard is, waardoor het geschikt is om te worden verdeeld in krijtstiften, genaamd rood krijt. Kies het rood-bruine, harde, compacte, homogene krijt dat gemakkelijk afgeeft, in geen geval zanderig is, waarin gemakkelijk te snijden is en geschikt om mee te tekenen: men houdt het lange tijd nieuw en zacht in doosjes van lood. Sanguinekrijt is zeer geschikt om nauwgezet tekeningen en gravures over te nemen. Men kan er fijn poeder van maken, en daarmee een vel papier inwrijven. Zie Overzetten, Omtrek aangeven."
Opvallend is de vermelding van een loden doosje om het krijt in te bewaren. Zo'n met (blad)lood van binnen bekleed houten doosje biedt bescherming tegen uitdroging en schimmelvorming. Al eerder komen we bij Nicolas Lemery (1717), p. 39 de vermelding van dergelijke doosjes tegen, o.a. om er muskus in te bewaren. Het buitenwerk van "loden doosjes" is vaak van cederhout omdat dat hout van nature hard is en een bittere smaak heeft waar houtwormen niet van houden. De celopbouw van de ceder belemmert schimmelvorming en het voorkomt het natuurlijke rottingsproces dat door vocht kan worden veroorzaakt. Het is niet voor niets dat sigarenkistjes meestal van cederhout zijn. Bladlood biedt tevens een extra bescherming aan de binnenzijde tegen uitdroging resp. vochtabsorptie. Behalve cederhouten doosjes die van binnen met bladlood zijn bekleed zijn er ook (kleine) platte dozen van massief lood bekend. Zo'n (kleine) doos bestaan uit twee op elkaar passende delen (Boîte à relique (Saint Dagobert)).
Zie ook: Dictionnaire Portatif des Beaux-Arts (door M. Lacombe, 1752). Zoekwoorden: 'fanguine' en 'crayon'.
1767
Oeuvres diverses de M. de Piles: Les élémens de peinture pratique
Door Roger de Piles,Charles-Alphonse Du Fresnoy,Arkstée et Merkus
" ......................En ce cas il faut avoir recours à quelques couleurs brunes & naturelles, lesquelles ne puissent pas être détruites par la chaux qui est dessous, & les détremper avec de l'eau & quelque matiere gommeuse. En Italie on y mêle du Jait de figuier; mais ce ne peut être, comme nous venons de le dire, que pour des ouvrages qui ne font point exposés à la pluie. Il seroit mieux de retoucher à sec les couleurs rouges avec de la sanguine brune, en hachant, ou bien en frottant & estompant, comme si c'étoit un dessein. Comme cette pierre est un peu grasse de sa nature, elle s'attacheroit facilement au reste de la peinture : on en trouve quelquefois des morceaux d'un rouge brun assez vif & qui tire fur la laque. On pourroit faire la même chose pour les noirs, en retouchant avec de la pierre noire qui n'eût point de salpêtre, comme il s'en trouve quelques morceaux , ce qu'on peut aisément connoître en les exposant pendant quelque tems à l'humidité. Par ce moyen ce qu'on auroit retouché seroit durable, pourvu cependant qu'il fítt garanti de la pluie & qu'il ne fût point exposé à être mouillé. ....................."
Fragment uit: Élémens de Peinture, Tome Troisieme, I. Part. blz. 198 en 199
MDCCLXVII. (1767)
JCdH: Op een aantal plaatsen in de tekst staan verwijzingen naar sanguine in natuurlijke vorm (pierre): "sanguine brune" en "cette pierre est un peu grasse de sa nature " die m.i. wijzen op de kenmerken van Rötel zoals die in Theley (in het Saarland) wordt gevonden.
1772
Deel van pagina uit 18e eeuwse uitgave van "Art du Peintre" (4e druk) van Watin over schilderen, vergulden en vernissen:
Jean-Félix Watin (1728- 1791?), l'Art du peintre, doreur et vernisseur, Ouvrage Utile Aux Artistes & Aux Amateurs Qui Veulent Entreprendre de Peindre, Dorer & Vernir Toutes Sortes de Sujets et Bâtiments, Meubles, Bijoux, equipages &c, F. J. Desoer, Paris, 1772, 1e druk bij deze uitgever (in 1773 verscheen de 2e druk, in 1823 de 8e druk). Het boek verscheen eerder onder dezelfde titel in 1751 en bij uitgeverij Chardon in Parijs in 1755
Ook is er een uitgave bekend bij uitgeverij Durand in 1776 (3e druk).
Watin heeft zich als eerste beziggehouden met de gevaren van het inademen en in aanraking komen met (giftige) pigmenten, tijdens het verwerken ervan.
Van dit boek is (in oktober 2010) een heruitgave verschenen.
Op bijgaande afbeelding (blz. 358, 1778, 4e druk) wordt een opsomming gegeven van o.a. rode pigmenten in allerlei kleuren en vormen (in stukken, gemalen als poeder, gewreven in lijnolie, en in korrels of torentjes). Deze produkten waren te koop bij Watin, de "marchand de couleurs", in zijn zaak in de rue Sainte Apolline no. 33 in Parijs. De prijzen zijn vermeld in de kolommen erachter.
Onder de rode pigmenten worden o.a. genoemd: Ochre de Berry en pierre, Ochre de rue en pierre.
Rouge de Prusse en poudre en Rouge brun d'Angleterre.
Onder de gele pigmenten wordt o.a. genoemd: Ochre jaune en pierre enz.
Le trochisque est « une composition sèche, dont les principaux ingrédients, après avoir été mis en poudre très fine, sont incorporés dans une liqueur convenable, comme dans des eaux distillées, du vin, du vinaigre, ou dans des mucilages, et réduits en une masse, dont on forme de petits pains ou de petites boules, comme l'on veut, et qu'on fait sécher à l'air loin du feu ».
(Dictionnaire universel du commerce: contenant tout ce qui concerne le ... Door Jacques Savary des Brûlons, Jacques Estienne, Paris, MDCCXXIII (1723) Deel II, blz 888)
Le trochisque: Terme de pharmacie. Médicament solide, composé d'une ou de plusieurs substances sèches réduites en poudre, et auquel on a donné d'abord une forme ronde, puis des formes coniques, cubiques, pyramidales, etc.
« Il n'y a que l'ochre jaune qui foit naturelle, l'ochre rouge n'eft que la jaune poulTée au feu de réverbère -, la meilleure ochre fe trouve en France & les mines en font en Berry à S. Georges fur la Prée ; elle fe tire à la maniere du charbon de terre. Les filons font ordinairement à cent cinquante Se à deux cens pieds de profondeur , de l'épaifleur de quatre jufques à huit pouces , entre un fablon blanc qui les couvre par deflus, Se une terre jaune Se argilleufe qui fert comme de lit à la pierre d'ochre. Outre l'ochre de Berry il en vient auflî en allez grande quantité d'Angleterre, mais qui n'approche pas de celle de France. L'ochre d'Angleterreeft de plufieurs fortes, & fuivant fes diverfes couleurs elle a différens noms ; celle qui eft d'un jaune rougeâtre s'appelle Ochre de rue ; celle qui eft d'un rouge très-brun & très-foncé s'appelle Brun rouge, & cette dernière quand elle tire fur le noir, fe nomme Potée , l'on s'en fert pour polir les glaces de miroirs. «
De beheerder van dit museum is zo vriendelijk geweest om mij wat materiaal ter hand te stellen om het te testen.
Hieronder zijn wat beelden daarvan te zien.
Van een stuk okersteen (vgl. Ochre de Berry en pierre) uit St. Georges heb ik een deel afgezaagd in de vorm van een stift.
Tijdens het zagen voelde ik dat de okersteen niet homogeen van samenstelling was.
De steen bevatte verontreinigingen in de vorm van harde kiezeldeeltjes.
De oker uit St. Georges is helder geelbruin van kleur.
Een deel van het vrijgekomen okerpoeder en de gezaagde stift heb ik in een metalen blikje boven een gasvlam verhit.
Deze gele oker gaat bij verhitting over in een warme roodbruine kleur.
Het gele en het rode poeder heb ik, met wat water, fijngewreven op een marmeren plaat. Van de pasta heb ik stiftjes gerold.
![]()
Krijttekening van St. Joris (St. Georges) naar een fragment van een antiek houten beeld uit de 18e eeuw. De tekening is gemaakt met rode okersteen (gegloeide gele okersteen/ pierre ocre brûlée) uit St. Georges sur la Prée (zie hiernaast). Formaat tekenblad: 21 x 28 cm.
Hierboven zijn de tekenproefjes met oker uit St. Georges te zien. De lijnen links zijn getrokken met een stuk natuurkrijt uit St. Georges dat is verhit (gedehydrateerd). Omdat de stift gezaagd was uit een steen met een wisselende hardheid is dat terug te zien in de lijnen. In het midden zijn lijnen te zien die zijn getrokken met een stift van naturelkleurige fijngemalen okerpasta uit St. Georges, zonder enig toegevoegd bindmiddel.
Rechts zijn lijnen te zien die zijn getrokken met een stift van gebrande fijngemalen okerpasta uit St. Georges, zonder enig toegevoegd bindmiddel. De lijnen gemaakt met de gerolde stiften, zijn helaas niet scherp omdat de stiften nogal bros zijn.
Het is mogelijk dat er in het verleden in St. Georges een verwerking van de gemalen okerpoeder heeft plaatsgevonden analoog aan de manier waarop in Roussillon via bezinking fijne okerpigmentdeeltjes werden opgevangen en ingedroogd in basins tot pigmentblokken. Of men dat ook al deed aan het begin van de 18e eeuw weet ik niet.
Mijn conclusie is dat de "pierre sanguine", die Antoine Watteau in een brief van zijn hand vermeldt, geen natuurlijke gebrande okersteen uit St. Georges is geweest maar veel eerder rötelsteen uit Theley. Dat laatste materiaal komt direkt met een roodbruine kleur uit de natuur en is zeer geschikt voor kunstenaars om er stiften uit te zagen en die als tekenkrijt te gebruiken. Uit St. Georges komt een uitstekende kwaliteit gele oker die als geel pigment zeer bruikbaar is.
1788
Tekst in "Traité de la peinture au pastel, par M.P.R. de C....C. à P. de L . , Parijs, Defer de Maisonneuve, 1788. Blz. 113, 114" over de eigenschappen van sanguine in ruwe vorm, de mogelijkheid om het te zagen in stiften om mee te tekenen maar ook om van het poeder, aangemengd met andere pigmenten, krijtstiften met andere kleuren te maken.
Auteur: M.P.R. de C....C. à P. de L. ( = Paul-Romain de Chaperon (1732-1793) was een goede vriend van Lodewijk XVI en stierf onder de guillotine in 1793).
«Je ne parle point de la sanguine. C'est une autre espèce d'ochre de fer très-argileuse. Elle est ên masses, dure, compacte, grasse au toucher, comme les stéatites. On s'en sert communément poux dessiner; mais on n'en fait point usage dans la Peinture, La sanguine , bien broyée à l'eau, compose des crayons infiniment meileurs pour te dessin qu'ils ne le font quand on se contente de la scier. Quelques gens se sont un petit revenu de cette préparation , dont ils'font un grand mystère à ceux qui ne veulent pas se donner la peine de la deviner. On peut, lorsqu'on broye la sanguine ,. varier le ton de ces sortes de crayons, destinés au dessin, par quelque légère addition, tantôt de cinabre, tantôt de terre d'ombre calcinée; ainsi du reste.«
TRAITÉ
ELEMENTAIRE DE MINÉRALOGIE, SUIVANT LES PRINCIPES DU
PROFESSEUR WERNER, CONSEILLER DES MINES DE SAXE, RÉDIGÉ
d'après plusieurs ouvrages allemands, augmenté des
découvertes les plus modernes, et accompagné de notes
pour accorder sa nomenclature avec celle des autres
minéralogistes français et étrangers; PAR A. J. M.
BROCHANT, PROFESSEUR DE MINERALOGIE A L'ÉCOLE PRATIQUE DES
MINES. TOME SECOND. A
PARIS, Chez VILLIER , Libraire , rue des Mathurins, n°. 396. AN
XI. p. 171 MÉTAUX. GENRE FER. DIXIÈME ESPÈCE. THONEISENSTEIN.— LE FER ARGILEUX. FERRUM OCHRACEUM AEGILLACEUM Id. Emm. T. 2, p. 337. — Wid. p. 823. — Lenz, T. 2,p. 188. M. Werner partage cette espèce en six sous-espèces, ainsi qu'il suit. Ire. SOUS-ESPÈCE. ROETHEL. — LE CRAYON ROUGE. Ferrum ochraceum argillaceum rubrica. Id. Emm. T. 2, p. 350. — Lenz, T. p. 190. — M. L. p. 187. — Rother eisenokker, Wid. p. 813. — Ochra ferri rubra , cretacea solida, rubrica , Wall. T. 2, p. 260. — Argile martiale rouge, Sanguine ou crayon rouge, D. B. T. i, p. 230. — Fer oxidé graphique, Haüy. Caractères extérieurs. SA couleur est un rouge brunâtre, qui tire quelquefois au gris d'acier , ou au rouge de brique, ou au rouge de sang. On le trouve en masse. Sa cassure principale est schisteuse, à feuillets épais ; elle est un peu brillante. Sa cassure en travers est terreuse , à grain fin; elle est matte. Ses fragmens sont communément en forme de plaques, esquilleux ou indéterminés. Sa raclure est d'un rouge de sang, passant au rouge brunâtre. Il est très-tachant et écrivant. Il est tendre, souvent très-tendre ; — facile à casser; — il happe fortement à la langue ; — il est peu maigre au toucher, souvent même un peu onctueux ; — médiocrement pesant. REMARQUES. Le crayon rouge paraît n'être autre chose qu'un thonschiefer pénétré d'ocre de fer rouge. En effet, il se rencontre presque toujours au milieu des thonschiefers stratiformes soit en petites couches, soit en forme de nids, comme à Thalitter dans la Hesse, où il se rencontre en assez grande abondance, et forme un objet d'exploitation. On en trouve aussi en Bohême dans la Haute-Lusace, en Thuringe ( Blankenbourg et Koenitz), en Sibérie, etc. On ne l'exploite pas comme mine de fer, mais seulement pour en faire des crayons pour dessiner. Le crayon rouge a été rangé très-long-tems, avec les bols, dans le genre argileux; ce n'est que depuis peu qu'on l'a classé parmi les mines de fer. ---------------------------------------------------------------------------------- IIe. S O U S - E S P È C E. STÆNGLICHER THONEISENSTEIN. -- LE FER ARGILEUX SCAPIFORMÉ. Ferrum ochraceum argillaceum scapiforme. Id. Emm. T. 2, p. 340. — Lenz, T. 2, p. 188. — W. P. T. 1, p. 167. — M. L. p. 472. —Var.. du Gemeiner thoneisenstein Wid. p. 825. — Columnar ou Scapiform iron ore, Kirw. T. 2, p. 176. — Fer oxidé rouge bacillaire, Haüy (*). Caractères extérieurs. SA couleur tient le milieu entre le rouge de cerise le rouge de sang et le rouge brunâtre; c'est aussi quelquefois le brun jaunâtre ou le brun defoie. On le trouve en morceaux plus ou moins anguleux et quelquefois globuleux. Sa surface est rude et matte. Sa cassure est aussi matte et terreuse, à grain fin. Ses fragmens sont indéterminés, à bords peu aigus. Il est composé de pièces séparées, scapiformes, plus ou moins régulières, minces ou épaisses , souvent un peu courbes, quelquefois placées les unes sous les autres ou articulées ( gegliedert ), et toujours très-faciles à séparer. Leurs faces de séparations sont rudes et mattes. La raclure est tantôt d'un rouge de sang, tantôt d'un brun jaunâtre. Il est tendre ; — facile à casser ; — il happe à la langue ; — il est maigre au toucher; — un peu rude; - médiocrement pesant. ______________________________________ (*) On lui a quelquefois donné le nom de nagelerz, mine en forme de clou. REMARQUES: Le fer argileux scapiforme est assez rare ; il se trouve en Bohême (à Hocshenitz, Stracka, Schwintschitz, Sobrusan, etc.); à Dutweiler dans les environs de Saarbruck: c'est ordinairement dans des montagnes stratiformes, au milieu des couches d'argile, qu'il se rencontrej et surtout presque toujours dans le voisinage de quelque feux souterrains ( erdbrande ), dont l'action est très-probablement la cause qu'il l'a modifié et l'a partagé en pièces séparées. Cependant M. Reuss assure en avoir découvert en Bohême, aux environs de Prohn, au milieu d'une montagne de schieferthon, et dans un pays où il n'existe aucune trace de feux souterrains. Il y a quelques endroits où on l'exploite pour en tirer du fer. |
Stapelbare zeefjes om o.a. pigmenten, hier rode oker poeder, te scheiden in vier verschillende fijnheden. Vgl. nierstenen zeefjes.
Op de rechter afbeelding zijn zeefjes te zien waarvan de fijnheid toeneemt tegen de wijzers van de klok in. Het bakje rechts onder is de bodem van de set. Middenin bevindt zich de deksel.
De zeefjes zijn gevuld met rode oker pigment poeder van Solargil dat steeds door een bovenliggend zeefje is doorgelaten.
Rode oker als natuurlijk pigment is in poedervorm gemakkelijk verkrijgbaar. In dit kader is dat voor mijn onderzoek echter niet relevant. Wat mij wel opvalt is dat bijv. de maling van rode oker van Solargil erg grof is. In een zeefjesset die bestaat uit vier gestapelde cilindrische zeefbakjes, die van boven naar beneden in fijnheid toenemen, komt het merendeel van de rode oker in poedervorm van Solargil niet verder dan door de bovenste zeef. De twee zeefjes daaronder bevatten een beetje pigment en onder het onderste zeefje is praktisch niets te zien. Het pigment is dus eigenlijk nogal groot van korrel. Dezelfde problematiek doet zich voor bij stukken natuurlijke gele oker van Solargil. Ook na lang malen in een porseleinen vijzel is het pigment niet goed tot een fijne korrel te malen. Wassen en spoelen is dan de enige optie om fijner pigmentpoeder te verkrijgen.
Voor het maken van "industrieel vervaardigde" krijtstiften blijkt de korrelgrootte van krijtpoeder (gemalen "pierre sanguine"of "rötel") een belangrijke factor. Deze zeefjesset kan helpen de fijnheid van het poeder dat vrij komt bij het zagen van rötelstenen tot stiften te bepalen. In principe kan met de toevoeging van water aan droog rötelkrijtpoeder, voor het maken pasta voor het rollen van stiften, worden volstaan.
Bij de 'Oudt Hollandse vervenmakerij Sinds 1664' (vroeger 'Scheveningse Olieverf' van de Oudt Hollandse Olieverwen Makerij), in Driebergen-Rijssenburg, heb ik al weer enige jaren geleden tijdens een bezoek de beschikbaarheid van rode oker in stukken aangekaart en heb toen, waar ik zeer dankbaar voor ben, bij hoge uitzondering enkele monsterstukjes gele oker van uitstekende kwaliteit meegekregen uit de bedrijfsmuseum-collectie. Die collectie is ontstaat door de overname van oude verfabriekjes incl. hun collecties. Waar dat soort stukken gele oker tegenwoordig te koop zijn is mij helaas onbekend.
Bij het zoeken op internet loop je tegen websites aan waar o.a. de verbinding tussen rode oker en prehistorie (oude grotten, graven), rode oker en mijnbouwbedrijven (voor grootverbruikers) of hematiet in mineralenshops wordt gelegd. Wellicht is handel in deze stenen niet rendabel omdat er veel natuurlijke vindplaatsen zijn en ijzererts en/of pigment het belangrijkste doel is. Alle wegen zoals Zecchi in Florence, Verfmolen De Kat in Nederland, Laverdure in Parijs, Sennelier in Parijs enz. komen allemaal uit bij Kremer Pigmente in Aichstetten, Duitsland. Kremer biedt rode bolus in stukken aan (Rode Aarde, in stukjes, cat. nr. 40520). Niet duidelijk is of dat krijt is om mee te tekenen of pigment. Ook bieden ze wit natuurkrijt uit de Ardennen aan in pijpjes van 1x1x8 cm. en zwart natuurkrijt in stukken. Gezaagd rood natuurkrijt uit Theley om mee te tekenen zit ook in hun assortiment. De prijs per gewichtseenheid is echter onduidelijk.
Geschikt wit tekenkrijt is nog steeds wel in de natuur te vinden (o.a. aan de Normandische kust in Frankrijk). Ik beschik over een paar, tot keien afgesleten stukken, zo groot als struisvogeleieren, die veel harder zijn dan andere stukken uit de Champagnestreek. De natuur levert dus ook tegenwoordig nog een prima slijpbaar en traag verslijtend wit krijt op. Lijnen getrokken met een stuk echt natuurkrijt winnen het in fijnheid en helderheid glansrijk van lijnen getrokken met een stuk kalksteen.
Het meeste zwarte natuurkrijt is helaas nogal grijs van lijn en het zwarte krijt van Conté is prima geschikt voor krijttekeningen op klein formaat.
Zwart natuurkrijt
In 1583 schreef Pierre Grégoire, docent te Lyon in "Syntaxes Artis Mirabilis....": "La pierre noire, appelée également pierre d’Italie, fut fabriquée à partir de l’ardoise d’Andalousie, du Piémont ou de la Touraine. Elle donnait un trait gris-noir et une ligne dure, mais était suffisamment molle pour qu’on puisse la tailler, l’effacer avec du pain et l'estomper." (volgens Alexandra Zvereva)
1821
Cyprien-Prosper Brard, Minéralogie appliquée aux Arts, ou Histoire des Minéraux qui sont employés ...etc., Tome second, chez F.G. Levrault, Paris 1821. Peinture, dessin, crayons, pp 447-449.
"4 - Rood krijt (gewoonlijk sanguine krijt.)
Sanguine is okerkleurige klei waarvan de structuur gelaagd is, waarvan de korrel fijn en dicht opeen is en de kleur donker rood-bruin. Dit soort ijzerhoudende stift geeft op vingers en papier een rode baksteenkleur af op een sterk hechtende wijze, en dus is het bijna onmogelijk om deze volledig met broodkruimels te verwijderen. Ondanks dit nadeel, getuigen de kartons van de grote meesters in de kunst ervan dat dit rode krijt bijna het enige was dat in gebruik was. Het is zelfs niet zo dat sinds de uitvinding van industriële zwartkrijtstiften, en vooral sinds de introductie van de doezelaar in de school van Isabey (rond 1798), dit [rode] krijt volledig verlaten is (JCdH of: "in onbruik is geraakt"). Natuurlijk sanguine krijt is tegenwoordig (*JCdH: 1821) nauwelijks meer in gebruik nu ook timmerlui, draaiers en werknemers door de staat gedwongen worden om lijnen of markeringen op hout of steen te tekenen, en de kudden te merken; want de weinige rode krijtsoorten waarvan men nog gebruik maakt zijn samengesteld uit verpulverd sanguinekrijt dat gewassen en gebonden is door gom en zeep. Deze manier om de hardheid van rode krijtstiftente te variëren en ze een fijne en uniforme korrel te geven danken we aan de generaal Lomet, één van de oprichters van de Polytechnische School. Hier zijn de belangrijkste mengsels.
Krijtstiften van gemiddelde hardheid zijn samengesteld uit:
Droog krijtpoeder 10 gram.
Arabische gom 0.441
Vislijm 0.622
Door er zeep aan toe te voegen, maakt men ze bruiner en zachter, maar de eigenschappen worden beter wanneer men teruggaat naar bovenstaande verhoudingen;
De verhoudingen zijn, in dit geval:
Sanguine 10 gram.
Gom 0.380
Witte zeep gedroogd ....... 0.519
Men geeft deze mengsels de consistentie van een pasta, door ze te laten indampen onder voortdurend roeren boven een vuur, men vormt ze vervolgens in stiften, door ze onder een verdeelpers door te laten gaan. Deze stiften moeten worden gedroogd in de schaduw, en, voor men er gebruik van maakt, dient een harde film van het oppervlak afgehaald te worden die ze verhindert af te geven. Deze rode steen, die zijn kleur dankt aan ijzer, bevindt zich in klusters of dunne lagen onder schalieklei: men komt het tegen in Bohemen, Thüringen, in Ober-Lausitz, in Siberië, in Duits Lotharingen, in het bijzonder in Tholey, in de buurt van Sint-Wendel, etc..
Het krijt dat in Parijs wordt gebruikt komt uit Saarlouis; men verkoopt het daar voor 18-20 fr. de "quintal". "
(Vertaling JCdH).
Uit bovenstaand tekstfragment blijkt dat de route in 1821 voor Sanguinekrijt (met alle kenmerken van Rötel: fijne korrel, grote korreldichtheid, donkere roodbruine kleur, kleurstofafgifte aan vingers, moeilijk verwijderbaar uit papier) vanuit Tholey (Theley) - via Saarlouis - naar Parijs loopt. Ook lang daarvoor zal Sanguinekrijt uit Tholey(Theley) aangevoerd zijn. In het 1e kwart van de 18e eeuw heeft Watteau in Parijs dit krijt bijna zeker ook gebruikt. Een quintal is gelijk aan honderd kilo.
1834
Vindplaats van Pierre Sanguine in Frankrijk (?)
RAPPORT FAIT AU CONSEIL DE SALUBRITÉ, INSTITUE PRÈS LA COMPAGNIE D'EXPLOITATION ET DE COLONISATION DES LANDES DE BORDEAUX, SUR L'ÉTAT SANITAIRE ET LES MOYENS D'ASSAINISSEMENT SUR L'ÉTAT SANITAIRE ET LES MOYENS D'ASSAINISSEMENT DE CETTE PARTIE DE LA FRANCE, etc., PAR P. JOLLY, D. M. P.,
Paris, 29 octobre 1834, Notes p. 36
(6) On trouve du minerai de fer dans la plus grande partie des Landes que nous avons parcourue, mais les endroits où il parait plus, pur et plus abondant, sont les environs de Sanguinet, de Biscarosse,
sous l'étang de Cazau, vers le cap Peublanc. Il est probable que la pierre sanguine, sorte d'argile ferrugineuse ou ocreuse que l'on trouve aux environs de Sanguinet, doit son nom à celui de cette commune.
JdH: Behalve deze bron over pierre sanguine als ijzerhoudende klei is er verder geen informatie te vinden. In het lokale museum is wel romeins aardewerk te vinden (terra siggilata: Céramique sigillée, site de Losa). De kleikleur is echter te licht om als tekenkrijt te dienen.
1835
Dictionnaire pittoresque d'histoire naturelle et des phénomènes de la nature - Pagina 380
Félix-Édouard Guérin-Méneville - 1835
"......Les Crayons de sanguine naturelle ne sont employés que par les charpentiers, les maçons, etc. Cette pierre rouge se trouve en amas ou en couches minces dans les terrains primordiaux. Celle dont on se sert à Paris vient de Sarrelouis......."
Geillustreerd woordenboek van de natuurlijke historie en natuurverschijnselen.
Félix-Édouard Guérin-Méneville - 1835.
Fragment op pagina 380:
"......Krijtstiften gemaakt van sanguinesteen worden hoofdzakelijk gebruikt door de meubelmakers, de metselaars, enz. Deze rode steen bevindt zich in brokken of in dunne lagen in bodemdelen die zijn gevormd tijdens het ontstaan van de aarde. De (rode) steen waarvan men zich bedient in Parijs komt uit Sarrelouis (in het duits: Saarlouis)....." (vertaling JCdH)
N.B. In bovenstaand tekstfragment wordt verwezen naar de mogelijke herkomst uit Sarrelouis van "pierre sanguine", sanguinekrijt zoals gebruikt door Antoine Watteau in Parijs. Gezien de lange exportgeschiedenis van "Rötel" naar Frankrijk, Nederland enz. is het niet ondenkbaar dat Watteau dit importprodukt heeft gebruikt om zijn tekeningen te maken. Sarrelouis is waarschijnlijk de doorvoerlocatie geweest voor rötel uit Theley.
1835
Dictionnaire pittoresque d'histoire naturelle et des phénomènes de la nature: Rédigé par une société de naturalistes, sous la direction de M. F.-E. Guérin ... avec planches gravées sur acier d'après les dessins de MM. de Sainson et Fries ... , Cosson, 1835, blz. 380, fragment
"Les Crayons rouges, appelés vulgairement sanguine, se font avec une argile ocreuse ou de l'hématite à grains très-fins et très-serrés et dont la couleur est d'un rouge foncé. Les meilleurs procédés et les plus récens pour leur fabrication consistent à broyer de l'hématile ( fer oxidé rouge) sur un porphyre avec de l'eau filtrée , jusqu'à ce qu'elle soit en poudre impalpable , on tamise, on suspend dans l'eau agitée, on laisse reposer , puis on décante. La colle de poisson ou la gomme arabique sert à lier la pâte, qu'on fait passer au cylindre avant de la mouler. La sanguine, presque abandonnée de nos jours, était jadis très en usage, comme on peut le voir par les cartons des grands maîtres déposés au Musée royal. Les Crayons de sanguine naturelle ne sont employés que par les charpentiers, les maçons , etc. Cette pierre rouge se trouve en amas ou en couches minces dans les terrains primordiaux. Celle dont on se sert à Paris vient de Sarrelouis."
Vertaling:
"Roodkrijt stiften, in het algemeen genoemd "sanguine", zijn samengesteld uit okerhoudende klei en zeer fijnkorrelige en sterk gebonden hematiet met een donkerrode kleur. De beste methoden en meest moderne voor de vervaardiging ervan bestaan uit het wrijven van de hématiet (rood geoxideerde ijzer) op een porfier[steen] met gefilterd water tot zeer fijn poeder, dat daarna wordt gezeefd, gesuspendeerd wordt water dat in beweging is gebracht, dat men laat bezinken, en men vervolgens afgiet. Vislijm of Arabische gom wordt gebruikt om de pasta te binden, die wordt doorgegeven aan de cilinder alvorens het z'n vorm te geven. Sanguine, bijna in onbruik tegenwoordig, was ooit erg veel in gebruik, zoals blijkt uit de cartons van de grote meesters in bezit van het Koninklijk Museum. Krijtstiften van natuurlijk Sanguine worden hoofdzakelijk gebruikt door timmerlieden, metselaars, etc.. Deze rode steen wordt gevonden in hopen of dunne lagen in préhistorische gebieden. Die waar men zich in Parijs van bediend, komt uit Saarlouis."
1843
NEDERLANDSCH HANDELSMAGAZIJN.OF ALGEMEEN SAMENVATTEND WOORDENBOEK VOOR HANDEL EN NIJVERHEID BEVATTENDE [....] In één boekdeel, opgedragen aan de Nederlandse Handel-maatschappij, AMSTERDAM, GEBROEDERS DIEDERICHS [...] 1843, p. 1039
ROODAARDE (ook roodkrijt) eng. red chalk; fr sanguine, argile ocreuse, rouge graphique ; du. Röthel, Rothstein ; ital rubrica, sinopia, matita rossa), is als natuurprodukt, eene delfstoffe, die in min groote schichten in het Grauwacken- en Thonschiefer-gebergte uitgebroken wordt, bruinachtig rood is, bloedrood strijkpoeder geeft, mat is, en van ingemengde vreemdaardige deelen, slechts aan enkele punten glinstert, onvolkomen schiefer- (of lei-)achtige overlangs-breuk en fijn-aardige dwarsbreuk heeft, schrijft, eenigzins afgeeft, specifiek 3,1 —3.9 weegt, en uit een uiterst fíjn-aardig mengsel van thoon- of leem-aarde en ijzeroxyde bestaat. Aan het eerste bestanddeel heeft de roodaarde hare zachtheid, aan het laatste hare kleur bij het schrijven te danken. Als kunstprodukt heet zij roodkrijt (eng. red chalk pensil; fr. crayon rouge; du. Rothstift ; ital. als boven) en is dan hetzij uit het ruwe natuur-produkt in stiften gezaagd, of na dat hetzelve gemalen en met water aangemengd is geworden, daaruit gevormd.
De eerste manier kan alleen dan worden aangewend, als het ruwe voortbrengsel vol komen zuiver en groot genoeg is. Laatstgemelde is de meest gewone; het mineraal wordt namelijk tot poeijer vermalen en met water aangemengd; nu heet het roodaarde-deeg, dit wordt met arabische gom en zeep, of vischlijm (op 100 pond deeg neemt men 4 pond gom en 5 pond zeep, of 5 pond gom en 6 pond vischlijm) gemengd, over een koolenvuur omgeroerd, tot het taai wordt, in vormen tot cylindervormige of vierkante stiften geperst en gedroogd. Men moet echter zorgdragen, er geene grootere hoeveelheid van gom dan de bovenstaande opgegevene bij te voegen, omdat alsdan de roodaardestiften te hard zouden worden. Te veel zeep maakt ze daarentegen te week. Men verkoopt ze òf in losse stiften, òf in hout of riet ingevat, gemeenlijk per dozijn in papier gewikkeld. — De roodaarde wordt onder anderen in Thüringen, bij Saalfeld aan den rooden berg, bij Thal-Itter in het groothertogdom Hessen, tusschen Koerhessen en Waldeck, bij Egensbach nabij Neurenberg, doch te dier plaatse niet zoo hoog rood, als bij Saar-Louis in het pruissische regeringsdistrict Trier, gevonden, van waar ook veel verzonden wordt.
JdH: In deze oorspronkelijke Nederlandse bron uit 1843 worden alleen duitse vindplaatsen van rood krijt of sanguine krijt aangegeven. Frappant is dat de meest rode kleur van sanguine gevonden wordt in de buurt van Saarlouis. Trier is volgens bovenstaande tekst een verzendpunt is van het krijt. Mogelijk zijn van die verzending in oude gemeentearchieven in Trier daarvan sporen te vinden.
1846
Fragment uit: Mary Philadelphia Merrifield, FRESCO PAINTING, AS PRACTISED BY THE OLD ITALIAN AND SPANISH MASTERS etc., CHARLES GILPIN, London, 1846.
Link naar dit boek bij Google.
1870
Onderstaand tekstfragment is afkomstig uit: Tiberius Cornelius Winkler, De schatten van den aardbodem, A.C. Kruseman, Haarlem, 1870 - 391 pagina’s (Pagina 124)
«Een zeer vaste en dichte roode oker die zeer veel ijzeroxyde bevat, en in de massa donkerrood van kleur is, noemt men roodkrijt. Roodkrijt wordt thans slechts gebruikt om, bij voorbeeld, botervaten, pakkisten enz. te merken,. maar vroeger ook veel als teekenkrijt. Teekenkrijt van roodkrijt wordt gemaakt van fijn gestampt roodkrijt, met een weinig arabische gom en zeep tot staafjes gemaakt. Te Tholey bij Saarlouis vindt men een groote bedding van roodkrijt aan de oppervlakte, en van daar komt bijna al het roodkrijt dat in Europa gebruikt wordt.«
N.B.
In deze tekst in het Nederlands wordt Tholey bij Saarlouis genoemd als
vindplaats van al het natuurlijke rood krijt dat omstreeks 1870 en
mogelijk al lang daarvoor in Europa werd gebruikt. (JCdH)
1863/1875 A.H. CHURCH, "Analysis of Red Chalk" & "RED CHALK AND RED CLAY" of Hunstanton
JOURNAL of THE CHEMICAL SOCIETY of LONDON, 1863 p. 79-81
XIV. - Analysis of Red Chalk.
By A.H. CHURCH, B.A.
THE late Mr. H. Styleman le Strange, of Hunstanton Hall, Norfolk, whose recent loss science as well as art has to deplore, placed in my hands for analysis and experiment, several specimens of Red Chalk from his estate. Some of these specimens were excessively hard, so much so that they were difficult to crush, even in the iron mortar; others had the consistence of the softest iron-ochres. They varied, too, in depth of tint, from a fawn colour to the deepest brick-red, some being almost as bright as a mixture of equal weights of vermilion and Venetian red. It was impossible to expect concordant results from the analysis of such diverse samples, yet I hoped that a careful examination of this interesting, though variable substance might throw some light upon its origin. The hard nodules contained as much as from 31'2 to 36'9 per cent. of anhydrous sesquioxide of iron, while the pale red varieties, not harder than common white chalk, contained no more than from 12'73 to 4'l per cent. My analyses were made in March, 1862, and the specimens had been procured from Hunstanton in the preceding month. The large quantity of water which they contained is therefore perhaps to be explained from the season of the year in which they were collected. But I found that a portion of this water was so intimately combined, that an exposure of the finely powdered chalk to the temperature at which tin melts, during two hours, was insufficient to remove it at all. My attention was directed to this point more particularly by an analysis of red chalk made last summer, and quite recently published,* by Mr. R. Calvert Clapham. He finds no water what ever in the specimen analysed, although his other numbers agree, for the most part, with some at all events, of those which my determinations have given me. I quote his analyses of red and white chalk below :—
It is impossible to conclude from these results, that the iron-compound present in red chalk was derived from the oxidation of iron pyrites: for not only is there an almost complete absence of sulphate of calcium from the red chalk itself, but, as I shall show, a spring in the neighbourhood of this stratum, and percolating through it, contains nothing more than a minute trace of sulphate in the gallon. I have never detected as much as 2- per cent. of sulphate of calcium in the red chalk examined, as will be seen by the following analyses, one of which includes all the chief constituents of this mineral, while the others refer only to the sulphate of calcium, the carbonate of calcium, and the sesquioxide of iron.
Analyses I. and II. were of the hard dark nodules ; III. of one of the softer bright red massive varieties. No specimen analysed contained more than 2-25 per cent. of silica. This fact, and the minute proportion of alumina present, seem to preclude the idea entertained by Professor Phillips, that the iron-oxide owes its presence in the chalk to the decomposition of glauconite or augite. The chalybeate water of Barrett Ringstead, 1 1/2 miles from the coast, which, at least, percolates through the red chalk,—though it contains 25-05 grains of solid matter per imperial gallon, of which 16- 155 grains are carbonate of calcium, 9- 74 grains carbonate of magnesium, and 0-913 grain protocarbonate of iron, hardly yields a weighable quantity of sulphate of barium, when to an imperial gallon of the water, evaporated to a small bulk, chloride of barium is added. When a specimen of red chalk tolerably rich in iron-oxide, is finely powdered and strongly ignited, it offers a remarkable change of colour, becoming of a dull sage-green. But if the iron-oxide exists in larger proportion as compared with the carbonate of calcium than about 4 to 9, then the colour is brownish and the green tint is not apparent. This observation, taken in connection with the fact that the green substance resulting from the ignition of the sesquioxide with chalk can scarcely be made to re-absorb any of the carbonic acid it has lost during the process, has led me to the conclusion that a ferrite of calcium is produced under these circumstances,—while the results of some synthetical experiments on the subject, induces me to suggest the formula— 3Ca2O, Fe4O3 for the salt thus formed.
-------------------------------------
• Chem. News. vol. vi., Dec. 27, 1862.
Chemical News, May 7, 1875. p. 199
Red Chalk and Red Clay.
THE CHEMICAL NEWS.
Vol. XXXI. No. 806.
RED CHALK AND RED CLAY.
By Professor A. H. CHURCH.
Some years ago I published an analysis* of the red chalk of Hunstanton, Norfolk. The specimens which I examined more minutely were those in which the red colour, so characteristic of this variety of chalk, was exceptionally developed. In these specimens I found a high percentage of ferric oxide, with very little silica and alumina. Mr. R.C. Clapham had shown, ** however, that some samples, at all events, of red chalk contained as much as 9'28 per cent of silica, with 96 per cent of ferric oxide and 1'42 per cent of alumina, and that these three ingredients were also present in white chalk, though in much smaller proportions.In view of the recent discoveries as to the materials constituting the floor of the deep sea, and acting upon a suggestion made by Professor J. Morris as to the probability of some near connexion between red chalk and the "red clay" of certain deep tracts of the ocean bottom, I have again studied the chemical nature of the former material; but this time I employed a different method of analysis, and I operated upon the paler and more ordinary variety of red chalk. The samples used were numerous, but the results of the treatment to which they were submitted were nearly uniform. The following is a brief outline of the plan which was pursued in order to see if it were possible to separate from red chalk a red clay, slime, or ooze, similar to that which is reported by the officers of the Challenger Expedition to cover the Atlantic bed at average depths of some 2700 fathoms.
Treatment with very dilute hydrochloric acid in the cold seemed the best way of removing the calciumcarbonate present. This acid was allowed to act upon small crushed pieces of selected red chalk until fresh acid failed to remove any further traces of calcium. By appropriate washing in an apparatus similar to that figured in my "Laboratory Guide",*** the finer portion of the undissolved residue from the chalk was readily separated from the siliceous fragments which accompanied it. This finer portion remains suspended for some time when stirred up in pure water, and was found to be almost, if not quite, homogeneous; it contained no lime. It amounted, on the average, when air-dried, to 9'3 per cent of the weight of the chalk taken, but some dark samples furnished higher percentages. Its physical characters correspond, so far as I can learn, to those of the red residue obtained by Mr. Buchanan from the Globigerina ooze, and to those of the smooth red clay before referred to as brought up from the deeper parts of the sea-bottom. The following analysis abundantly proves how closely the chemical composition of the red argillaceous residue from red chalk resembles the red clay in question :—
Although the above numbers clearly indicate a substance which may be fairly designated "a silicate of red oxide of iron and alumina," like the "red clay" of Professor Wyville Thomson,**** it would be idle now to speculate as to the probable correspondence, in the minuter details of their composition, of the red chalk residue with the red clay of the deep Atlantic and Southern Sea. Still it may be profitable to allude to two or three points which are likely to throw light upon the relationship of the white, grey, and red chalk with the globigerina, the grey and the red ooze, respectively. First, analysis seems to show that the removal, in different degrees, of calcareous matter, however effected, has been the main cause of the differences of such formations. Secondly, it would appear that, although manganese dioxide is present in granules and nodules in the red oceanic clay and in the coarser particles of the red chalk, it is absent alike from the finely-divided substance of the former and the similar red residual slime of the latter. And, thirdly, the suggested relation between both these red matters and the mineral known as glauconite receives an unexpected light through the detection of sensible quantities of magnesia and potash in the red chalk residue; for the latter base is an invariable constituent, and the former an usual one of this species.
The complex and rather variable silicate which, from its grey-green hue, has received the name of glauconite, is known both in ancient and recent formations of green sand. The casts of animal forms which constitute the glauconitic grains of cretaceous green sand strata are paralleled by similar remains in the recent green sands of the Australian seas, and of those of the Agulhas current investigated by the scientific staff of H.M.S. Challenger. But the problem of the formation of recent greensand, or rather of glauconitic matter, at moderate depths, and of the related red clay at very great depths is not yet solved. It is by no means necessary to suppose that glauconite was always first formed, and that it yielded the red clay in question by oxidation and partial solution, just in the same way that kaolin or white clay has been produced from felspar. This has probably happened in some instances; but it may be assumed, on the other hand, that the same constituents have yielded one or other of these two products, in accordance with differences in the dis solved gases and salts of the ocean and in the nature of its prevalent animal and vegetable forms.
One step towards the discovery of an answer to the problem now under discussion might be furnished by a careful study of the action, under pressure, of water holding oxygen and carbon dioxide in solution, upon powdered glauconite. But we really stand in need of more information as. to this species itself, for the composition of the numerous minerals included under this name is somewhat ill-defined. Still we may conclude that it contains, as essential constituents, silica to the extent of 50 per cent; a variable amount of alumina ; much iron in the ferrous, as well as in the ferric condition ; several per cents of potash ; a little magnesia ; and, finally, about 7 or 8 per cent of water. It would not require a very profound alteration of such a mineral to give it the composition in dicated by the analysis of our red chalk residue, when dried at 100 degrees C. Such alteration would involve peroxidation of the iron, removal of most of the potash, and relative increase of the alumina, results commonly seen in many altered mineral residues.
Great interest attaches to all questions concerning the red oceanic clay. Its minute analysis will, doubtless, solve some of the problems referred to in the present im perfect note. In the meantime, I am anxious that it should not be supposed that I ignore the differences which must subsist between recent oceanic deposits and the rocks which we may consider to have originated in former ages from similar materials. It is not that the mere process of consolidation must have altered them, but that the influences to which they have been subsequently exposed may have caused unsuspected, though not inconsiderable, changes in their chemical constitution. Materials for the discussion of this question are still deficient, and we must await complete quantitative analyses of recent glauconite, and of the red oceanic clay, before a decision can be reached. On account of this insufficiency of data, I have refrained from suggesting any formula for the red chalk residue, though it may have, like kaolinite, a claim to be regarded as a mineral species.
----------------------------------------
* 1863. Journ. Chem. Soc. (2), vol. i., p. 99.
**l852. Chemical News, vol. vi., p. 313.
*** "Laboratory Guide," 3rd edition, 1074, p. 163.
**** Prec. Roy. Soc. vol. xxiii., pp. 39 and 45
JCdH: Jammer dat bij deze analyses een eventuele bruikbaarheid van het rode krijt en de rode klei van Hunstanton als tekenkrijt niet aan de orde komt terwijl Church in 1890 wel een studie naar verfstoffen en schilderen heeft uitgebracht.
Waarschijnlijk is het rode krijt uit Hunstanton niet bruikbaar als tekenkrijt. Het is bekend dat er veel zand en fossielen tussen het krijt zitten. Zie voor meer vergelijkende samenstellingsgegevens het roodkrijtschema verderop op deze pagina.
Handel in krijtstenen vanuit Theley in de 19e eeuw
".....In vroegere tijden venten de "Rötelkrämern" alleen in Frankrijk, waar zij krijt[stenen] en andere voorwerpen ruilden......".
Bovenstaand tekstfragment is ontleend aan "Otto Beck, Beschreibung des Regierungsbezirks Trier, Bd. 2, Trier 1869, S. 213. f.". Volgens Beck was Frankrijk het belangrijkste doelgebied voor deze ruilhandel. Men trok zelfs naar Marseille en tot aan de Spaanse grens. Helaas geeft Otto Beck een negatief beeld van de Rötelkrämern. Hij zet deze mensen neer als vagebonden. De werkelijkheid is in de 19e eeuw echter anders. Het was de voor-industriële armoede die mensen uit het Oberthal en Gronig tot hun ruilhandel dwong.
Landrat Engelmann vermeld in 1839 in zijn "Schreiben des St. Wendeler Landrates Engelmann an die Königliche Regierung zu Trier vom 27.2.1839"
"De Röthelhandelaren zijn zonder uitzondering arme, lichamelijke arbeid geheel ontwende, mensen. Zij laden, afhankelijk van of ze lastdieren met zich meevoeren of niet, 30 tot 500 kilo Rötelstenen, die ze meestal kopen in Theley, voor 17 silbergroschen per 50 kilo. Met dit materiaal trekken deze mensen uit onze streek in de regel naar Frankrijk, wat ook bijna zonder uitzondering in hun paspoort staat vermeld, verkopen het ginds tegen de hoogst mogelijke prijs en bedelen zelf of laten hun familieleden, die zij gewoonlijk met zich mee hebben genomen en die op alle mogelijke manieren het medelijden van de mensen proberen op te roepen, bedelen. Zijn de rötelstenen of de slijpstenen (Wetzsteine), die zij voor 9 pfennig per stuk in Bliesen hebben ingekocht, verkocht, dan kopen deze handelaren wit of zwart krijt in, dat naar België, Holland of de staten over de Rijn afgezet wordt. ......... "
Commentaar JdH:
In bovenstaand fragment wordt vermeld dat Theley in de 19e eeuw het inkoopcentrum voor de krijtstenen is. Waar de stenen vandaan komen wordt niet vermeld. Wel is duidelijk dat de rötelstenen in het algemeen naar Frankrijk werden vervoerd en daar verkocht.
Slijpstenen werden in Bliessen ingekocht. Bliesen maakte tot 1814 deel uit van het Kanton Tholey, waar ook Theley onder valt. Als extra handelsartikel nam men dus slijpstenen mee.
Het witte en zwarte krijt kon men op de terugtocht blijkbaar inkopen ( wit krijt = champagnekrijt ten noorden van Reims?) en weer verkopen in plaatsen langs de Rijn en Moezel. Dat leverde in de 19e eeuw handel op gericht op o.a. België en Nederland.
Zo werd twee keer winst gemaakt.
1875
HISTOIRE ÉLÉMENTAIRE DES MINÉRAUX USUELS par Jean Ernest Reynaud (1806-1863), cinquième édition, Paris, Librairie Hachette et Cie. 1875, p.121
(1e editie (zie Bibliographie de la France, 1843), 2e editie 1867, 5e editie 1873/ 1875, 1881)
(Ingénieur des mines, philosophe et homme politique. - Professeur de législation et d'économie industrielle à l'École des mines, Paris (1848-1851). - Député de la Moselle (1848-1849))
"Quand l’argile est très-chargée de fer, sa masse présente une couleur sombre, mais sa poussière n‘en a pas moins une couleur fort vive. Cette variété est ce qu’on nomme la sanguine. Elle fournit le crayon des charpentiers et des maçons. Elle s’attache fortement aux surfaces, et ne s’efface point. Pour en faire les crayons de dessin, aujourd’hui à peu près tombés en désuétude, on y ajoute une petite quantité de savon et de gomme arabique. Il en existe une couche considérable à fleur de terre, à Tholey, près de Sarrelouis. C’est delà que vient, à peu près, toute celle que l’on consomme en France. On en trouve du reste en plusieurs autres lieux."
Vertaling: "Wanneer de klei zeer ijzerhoudend is, laat zijn buitenkant een donkere kleur zien, maar de afgevende stof heeft echter een zeer heldere kleur. Deze variëteit noemt men "sanguine". Het voorziet de timmerlieden en metselaars van hun potloden. Het hecht zich sterk aan oppervlakken, en is niet te wissen. Om er tekenstiften van te maken, wat tegenwoordig bijna achterhaald is, voegen we een kleine hoeveelheid zeep en Arabische gom toe. Er bevindt zich een aanzienlijke laag van in de ondergrond van Tholey, in de buurt van Saarlouis. Hier komt, bij benadering, alles vandaan wat we verbruiken in Frankrijk. We vinden de rest in verschillende andere plaatsen."
JdH: In deze tekst wordt aangetoond dat praktisch al het rode tekenkrijt dat in Frankrijk wordt gebruikt in 1867/1875 (en lang daarvoor m.i.) uit Tholey, in de buurt van Saarlouis, afkomstig is.
Reynaud is opgegroeid in Thionville en heeft gestudeerd in Metz en Parijs. In 1829 heeft hij, tijdens zijn studie voor mijnbouwkundig ingenieur samen met Le Play, een voetreis gemaakt door o.a. Duitsland, België en Nederland.
1890
Voor vindplaatsen van Sinopia of rode oker zie de volgende tekst uit: "The Chemistry Of Paints And Painting", by Arthur H. Church, (1e druk verscheen in 1890).
"Red Ochre: Red HæMatite - Red Iron Ore - Scarlet Ochre - Red Chalk - Ruddle - Bole - Sinoper - Sinopis - Rubrica - Miltos - Terra Rosa - Arrabida Red - BolusThe pigments above-named are native ferric oxide (or iron peroxide) associated with variable proportions of mineral impurities such as clay, chalk, and silica. They differ from the yellow and brown ochres described on page 157, by not containing combined water, in other words, the iron to which they owe their colour is ferric oxide, not ferric hydrate, except in the case of turgite, named on page 202. They occur in very many localities accompanying or even constituting some of the most important iron ores. Their colour varies with their physical state, and with their purity; some are iron grey, or even black, until they are finely ground, when they assume a cherry-red hue. Cappadocia yielded to the ancient Greeks some at least of their sinopis, or red ochre, but they were familiar with the process of calcining yellow ochre in order to redden its hue; and they thus prepared the pigment to which the name 'light red' is now assigned.
An unusually bright red variety of hæmatite from Cumberland gave me on analysis, in 100 parts, ferric oxide, 94.7; alumina, 2.0; silica, 2.2, and moisture, 1.1.But some almost equally rich red ochres contain much less iron oxide, a 'sinopis' from Anatolia, analysed by Klaproth, having been found to contain 21 per cent. only, and others, from other localities, not above 40. The paler varieties of a reddish brown or yellow brown hue often consist of mixtures of hæmatite and yellow ochre. A very fine red ochre from Tuscany, the Banat, Hungary, and from the Urals, contains about 5 per cent. of water, and is considered to belong to a distinct mineral species called turgite, as mentioned before under the heading 'Venetian Red.'
When red chalk (from Hunstanton, Norfolk) is calcined at a high temperature it loses its red colour, and becomes of a dull olive green hue, a change due in this case to the production of calcium ferrite, a compound of lime and ferric oxide.The terra rosa of Italy owes its pinkish red hue to ferric oxide, but it is probably often, if not always, an artificial product. All the pigments described under the title 'red ochre' are permanent, and without action on other pigments. For the substitution of artificially prepared ferric oxide, or colcothar, for red ochre, and for the method of detecting it, reference should be made to page 202, under 'Indian red.'
1900
De Zaanstreek in Nederland en import van pigmenten in ruwe vorm
De Zaanstreek was het verleden bekend om zijn bloeiende verfindustrie. Uit allerlei landen werden pigmenten in ruwe staat geïmporteerd en in de Zaanstreek gemalen tot poeder.
Wit krijt werd geïmporteerd uit landen waar het krijtmassief doorheen liep. Dit strekte zich uit van de Zwitserse en Belgisch-Franse grens, onderbroken door het Kanaal, tot aan Engeland. Gemalen wit krijt werd in stopverf, plamuur en grondverf verwerkt. Pijpaarde, een zuivere soort klei of leem afkomstig uit Beieren en Engeland werd ook wel vermalen voor plamuur.
Bruine, gele en rode okers werden in de Zaanstreek al eeuwen verwerkt. Voor sterke, dekkende verf kwamen deze okers vooral uit Frankrijk, Engeland en Duitsland in brokken aan. In 1904 werd bijvoorbeeld 3000 kg. rötel (rode oker) door de firma Heyme & Zoonen in Zaandam geïmporteerd uit het Saarland.
Veel meubelen, die rond 1900 van goedkoop (grenen)hout waren gemaakt, werden "gehout" (met imitatie houtnerven beschilderd) om een uitstraling van eikenhout te geven. Daarvoor werden veel Sienna’s gebruikt die afkomstig waren uit Italië en wat later uit Cyprus. Men maalde ombers afkomstig van Cyprus en Kasselse aarde (een bruinkoolverbinding uit Duitsland) en Van Dijckbruin om diepe bruine kleuren te krijgen. Kerkbanken werden met van Dijckbruin gebeitst (deze kleur heet daarom ook wel ‘Kerkebeits’). Bekend is ook de eeuwenoude traditie in Nederland om marmer-decoratie op houten betimmeringen en interieurdelen aan te brengen. Bij gebrek aan vindplaatsen van marmer in eigen land moesten wij ons op deze manier maar behelpen.
De diepste rode aardverf die er bestond, het Persiaans of Persisch rood werd uit het Iraanse schiereiland Hormoez geïmporteerd. De kleurstof van goederenwagens van de NS is afkomstig uit Engeland uit Hull (Hullrood of Engels-rood)
Rode bolus uit Armenië maalde men niet fijn maar verhandelde men in brokken. Met de stukken werd houtwerk ingewreven dat verguld moest worden. De rode ondergrond schijnt door onder het bladgoud en levert een warme goudglans op. Ook nu nog wordt hiervoor rode bolus gebruikt. Of deze tegenwoordig nog steeds uit Armenië komt is moeilijk te achterhalen.
Rode dodekop of Spaans rood was afkomstig uit Mallaga in Spanje. Paarse dodekop is een restprodukt uit de ijzerertsindustrie en leverde samen met loodwit de appelbloesemkleur op die in de Zaanse koopmanshuizen werd toegepast.
Been- of ivoorzwart was afkomstig uit verkoold botafval. Roetzwart of driebrandzwart was oorspronkelijk afkomstig van roet dat uit de schoorsteen werd geschraapt.
Al met al kan gezegd worden dat de verfindustrie in de Zaanstreek van groot belang was voor de beschikbaarheid van o.a. tekenkrijt en verven voor kunstenaars in Nederland omdat men daar pigmenten in natuurlijke vorm importeerde en verwerkte.
2003
Rode Bolus (red chalk)
Nicolas-Jaques Conté (1755-1805), een veelzijdig Frans wetenschapper, uitvinder en autodidact kunstenaar, zette in 1795 een gemechaniseerd produktieproces op om o.a. potloodstiften van klei en grafiet te maken. Na het succes daarvan starte hij ook met het maken van kunstkrijt-stiftjes. Tot die tijd werden uit brokken natuurlijk krijt (zwart, wit, sanguine) voor deze kleuren stiftjes gezaagd. De produktie daarvan was tot die tijd zeer kostbaar. Bij het zagen van krijtbrokken gaat veel materiaal in de vorm van poeder en gruis verloren. Het is daarom, industrieel/ economisch gezien, veel handiger om het basismateriaal direkt tot poeder te vermalen en dat als één van de ingrediënten voor mechanisch geperste stiftjes te gebruiken. Voordeel van deze produktiewijze is de grote kleur- en samenstellingsconsistentie. Bij brokjes rode bolus kunnen deze laatste onderling nogal verschillen. De hardheidsgraad en daarmee samenhangende lijndikte van sanguine kunstkrijt is echter, naar mij gebleken is, vooral bij tekenen op klein formaat minder goed dan die van natuurkrijt
Rode bolusbrokjes met daarbij (ter vergelijking) een gebruikt Contékrijtje.
Tekening op vergeeld schetspapier (meer dan 10 jaar oud) met rode bolus/ rood krijt (red chalk) en wit gehoogd (naar schilderij van David). Papiermaat 15 x 18,5 cm.
In 2003 was ik tijdens de zomer op vacantie in Frankrijk en in de buurt van Roussillon. Een bezoek aan de rode rotsen kon niet uitblijven, Helaas was de aankomsttijd ongelukkig: 12 uur. De fabriek/ het museum ging net dicht. De winkel was wel open maar de teleurstelling bij mij was des te groter toen daar Talenspigmenten in poedervorm werden aangeboden. Daarvoor was ik niet helemaal naar Roussillon gekomen. Om het gemiste bezoek aan de fabriek/ het museum goed te maken heb ik daarna bij thuiskomst op Internet gezocht naar aanbieders van rood natuurkrijt en kwam terecht bij een Amerikaanse firma die terra di pozzuoli-krijt/ aarde verkocht als het oorspronkelijke rode krijt waarmee Rafael en andere oude meesters tekende. Het materiaal ziet er goed uit en tekenen kun je er ook mee. Achteraf blijkt het, na kleurvergelijkingmet Terra di Pozzuoli pigment, een iets compactere soort rode bolus te zijn. Daarna volgde een bezoek aan verfmolen de Kat in Zaandijk. Daar heb ik een zakje Rode bolus aangeschaft voor een vijfde van de prijs voor de Amerikaanse zending (waarbij ook nog een minimumafname gold). Bij analyse ter plekke bleek het Amerikaans/ Italiaanse materiaal overeen te komen met het produkt van Verfmolen de Kat. Beide verpakkingen bevatten zowel zachte als wat hardere variëteiten. Er is goed mee te tekenen en breukvastheid en slijpbaarheid zijn prima. Alleen de kleur is wat te bleekrood en het materiaal toch nog wat te zacht. Op wit papier trekt de rode kleur optisch naar het roze. Een test met de rode bolus leverde o.a. bijgaand resulaat op.
In mei 2012, ben ik opnieuw in Roussillon geweest. Nu vroeg in de ochtend. Ongeveer een kilometer buiten het dorp Roussillon ligt de oude, niet meer in gebruik zijnde 'Ancienne usine d'Ocre Mathieu'. Dit museum bestaat uit een verzameling barakken waarin men informatie toont over de winning en verwerking van (rode) oker in Roussillon. Ook bezit men een collectie oude monsters van de meest uiteenlopende pigmenten en kleurstoffen. Er is ook een ruimgesorteerde winkel aan dit complex verbonden. De firma "ôkhra, conservatoire des ocres et de la couleur" exploiteert het geheel op een uitstekende manier. Men is de hele dag open. Daarnaast is er een uitgebreid assortiment van allerlei pigmenten e.d. te koop en kan men aan cursussen deelnemen. Een aanrader voor mensen die in de winning en de toepassing van pigmenten, kleurstoffen e.d. geïnteresseerd zijn. Parkeren ter plekke is geen probleem.
Voor anderhalve euro kan men er zelfs zakjes met echte brokjes rood-oranje oker kopen. Opvallend is dat zowel van de rode okerbrokjes uit Roussillon en als van de Rötelbrokken uit Theley de fijne pigmentdeeltjers heel sterk aan je vingers blijven hechten/ kleven. Ze bevatten beide zeer fijn pigment dat alleen met zeep is uit te wassen. Een stiftje dat ik van wat reststukjes rode oker uit Roussillon, met water vermengd, heb gemaakt leverde een zachte krijtsoort op waarmee prettig getekent kan worden. Gebruik van een krijthouder is wel aan te raden.
Rood krijt uit Pozzuoli?: Terra die Pozzuoli? in brokken. Ter vergelijking Rode Bolus
![]()
Links: Diverse stukken natuurkrijt die in 2003 uit Pozzuoli (Italië) afkomstig "zouden" zijn en jaren geleden via de USA (Studio Products Inc.) door mij in ronde blikken doosjes, met de term "sanguine" erop, zijn aangeschaft. Deze stukken, die als "Terra di Pozzuoli" krijt werden aangeprezen, bezitten diverse tinten oranjerood tot roodbruin. Het geeft bij vasthouden niet erg af aan de handen.. Krijt uit Theley geeft juist wel erg af aan de handen. Voor tekenen met krijtstiften op klein formaat zijn krijtstiften, gemaakt van pasta vanTerra di Pozzuoli-pigment, vergeleken met Rötel uit Theley, geen echt alternatief. Of "Terra di Pozzuoli"-pigment echt uit Pozzuoli vandaan komt of alleen maar een kleurovereenkomt heeft, is onduidelijk. Mogelijk is het een wat hardere soort rode bolus. De krijtkleur van tekeningen van Rafael lijkt overeen te komen met die van Terra de Pozzuoli-pigment.
Rechts: Diverse stukken Rode bolus die via verfmolen "de Kat" (en dus van Kremer Pigemente) zijn aangeschaft.. Rode bolus geeft veel poeder af bij het tekenen op papier. Ook de uiterlijke kleur van rode bolus stukken is bruiner dan die van stukken krijt gemakat van pasta van Terra die Pozzuoli-pigment. Terra die Pozzuoli-krijt is meer vermiljoenrood aan de buitenkant.
De afbeeldingen van de proefvelletjes, rechts naast de krijtstukken, zijn in werkelijkheid 8 cm. hoog. In beide gevallen suggereren de gezaagde oppervlakken van de stukken krijt dat ze uit natuurlijk materiaal zijn gehaald.
Stiften (gesneden en gerold)met krijtlijnen, kunstmatig plakje krijt uit pasta, aquarelverf en pigmentpoeder in de kleur "Terra Rossa di Pozzuoli". Opvallend is de vermiljoenrode kleur. Of dit pigment afkomstig is van natuurlijke - gebrande - gele oker uit Pozzuoli of van een kunstmatig pigment is onbekend. Het poeder bezit wel voldoende massa om er anno 2017 met water zonder enig bindmiddel een pasta van te maken, die tot krijtstiften en krijtklonten is te vormen. In 1849 kwamen in de natuur kwamen buiten de krater van Solfatara nog gele tufsteenlagen voor. Die stukken gele tufsteen konden na calcinatie of verhitting warmrode krijtklonten opleveren waaruit stiften konden worden gezaagd.
La terra rossa di Pozzuoli
In een bron uit 1845 (NAPOLI E I LUOGHI CELEBRI DELLE SUE VICINANZE, VOLUME II, NAPOLI 1845, Capo III, p. 430) treffen we de volgende kenmerkende beschrijving van het pigment aan:
"- Questi scheletri erano coverti di tegole, o di uno strato di fabbrica; su di essi è scorsa la lava della solfatara nel 1190, che si componeva d'una specie di ocra gialla, che messa al fuoco dà la terra rossa di Pozzuoli di tanto uso nella pittura.In een bron uit 1849 (Rendiconto delle Adunanze e de' Lavore dell' Accademia Napolitana delle Sciente, Sezione Della Società Reale Borbonica, Anno Ottava,Tomo VIII, Napoli, Nel Cabinetto Bibliografico e Tipografico, 1849, p.138) is over de vindplaats van Terra Rossa di Pozzuoli te lezen:
Vertaald: - Deze skeletten waren afgedekt met tegels, of een laag bakstenen; waarop de laatste lavalaag van de Solfatara in 1190 is terechtgekomen, die bestond uit een soort gele oker, die bij verhitting de rode aarde van Pozzuoli oplevert, veel gebruikt in de schilderkunst."
"All'esterno del cratere della Solfatara dal lato tra ponente e mezzogiorno si trova sotto la terra vegetabile un esteso banco di tufo a grana fina e di color giallo, il quale esposto al fuoco acquista assai vivo color rosso, e si adopera nelle rozze pitture col nome di terra rossa di Pozzuoli.De kleur van ongebrande Terra rossa di Pozzuoli is dus helder geel. Gecalcineerd is de kleur ervan in poedervorm vergelijkbaar met vermiljoen. Terra rossa di Pozzuoli is als pigmentpoeder met water mengbaar en levert dan een rode, klei-achtige, substantie op, die tot een tekenstift kan worden gemodelleerd. Rode bolus, dat gebruikt wordt als ondergrondkleur bij het vergulden, is vergeleken met Terra rossa di Pozzuoli, qua kleur, matter en bezit minder kleurkracht. Rode bolus is als tekenkrijt nogal zacht van consistentie. Of extra calcinatie uitsluitsel kan geven of men met Rode Bolus of met Terra rossa di Pozzuoli te maken heeft dient nog te worden onderzocht.
Vertaald: Buiten de krater van de Solfatara, aan de zijkant in het westen en zuiden, bevindt zich onder de begroeide aardlaag een uitgebreide tufsteenlaag die een fijne korrel bezit en geel van kleur is, en die, wanneer die wordt blootgesteld aan verhitting een zeer heldere rode kleur verkrijgt, en waaraan in schetsmatig opgezette schilderijen de naam 'rode aarde van Pozzuoli' wordt gegeven."
In een bron uit 1866 (MANUALE DEL PITTORE RESTAURATORE PER ULISSE FORNI, RESTAURATORE NELLE R.R.. Prenten_Prints DI FIRENZE; SOCIO DELLA R. ACCADEMIA TOSCANA DI ARTI E MANIFATTURE etc. FIRENZE, SUCCESSORI LE MONNIER, 1866, p. 334 e.v. Capitolo III Colori Rossi Naturali) wordt o.a. een relatie van de kleur van Terrra rossa di Pozzuoli met vleeskleur gelegd.
* acre = bijtende of samentrekkende aarde die aluin bevat.
Terre rosse naturali.
Gli ossidi di ferro, a diversi gradi di ossidazione, producono delle tinte rosse variate dal ranciato fino al I violetto. L'ocra rossa naturale è generalmente chiamata colnome di terra rossa. Quella di Boemia e di Turchia si conosce Come un amatita di un bel colore sanguigno.
Natuurlijke rode aarden
De ijzeroxiden, in verschillende oxidatiegraden, produceren rode tinten varierend van subtiel lichtroze tot paars [violet]. De natuurlijke rode oker is bekend onder de naam rode aarde. Die van Bohemen en Turkije staat bekend als hematiet met een mooie bloedkleur.
L’ocra rossa è sovente designata in commercio sotto i nomi di bruno rosso, rosso di Prussia, rosso di Norimberga, o terra rossa di Spagna; ma si riserba più specialmente il nome di rosso di Prussia a quella che possiede una tinta rossa viva, e si distinguono le altre sotto il nome comune di acre o terre rosse. Rode oker wordt vaak aangeduid in de handel onder de namen van bruinrood, Pruissisch rood, rood van Neurenberg, of Spaanse rode aarde; maar vooral in de winkel onder de naam Pruissisch rood vanwege de levendige rode tint, en zich zo onderscheidend van andere in het algemeen samentrekkende* of rode aarden.
La terra rossa di Pozzuoli è la più chiara e di un tono rosato, opportunissimo per le carnagioni. Quella di Spagna ha un colore simile alla sinope o rubrica, detta volgarmente sinopia. Nel suolo toscano se ne rinvengono delle qualità svariate e bellissime, specialmente nei dintorni di Portoferraio. Esse godono la stessa stabilità delle ocre gialle, nè sono punto venefiche. De rode aarde van Pozzuoli is de helderste en met een rozeachtige tint, vooral geschikt voor vleeskleur [carnaat]. Die van Spanje bezit een soortgelijke kleur als Sinope of Rubrica, in de volksmond sinopia. In de Toscaanse bodem zijn er van gevarieerde en mooie kwaliteit te vinden, speciaal in het gebied van Portoferraio. Ze bezitten dezelfde stabiliteit als okergeel, en zijn geenszins giftig.
Afbeelding van transparante plastic kokertjes/ doosjes met daarin testvelletjes met lijnen en arceringen gemaakt met krijtjes/ stiften (red chalk) vervaardigd uit de materialen die in de kokertjes zitten. Op de kokertjes staat aan de buitenkant de grondstof en zo mogelijk de herkomst vermeld. Alle tests die ik heb uitgevoerd heb ik op deze wijze gearchiveerd en visueel gedocumenteerd
2005: Krijt van colloïdale kleideeltjes
![]()
Juni 2005, op vacantie in Frankrijk, een nieuwe manier uitgeprobeerd om tekenstiften te vervaardigen uit zeer fijne, in water zwevende, deeltjes "gele" klei, verkregen uit in de natuur gevonden kleibrokken.
- Doe de kleibrokken in een afwasbak.
- Voeg water toe en los de klei daarin op.
- Giet de in water opgeloste kleideeltjes af in een glazen pot. Zorg daarbij dat zware delen zoals zand en steentjes in de afwasbak achterblijven.
- Giet het water dat zwevende kleideeltjes bevat door een huishoudzeef over in een andere pot zodat ook drijvende en andere vervuilingsdeeltjes uitgefilterd worden.
- Laat de oplossing een nacht bezinken. Bij rode bolus zakken na een nacht alle gesuspendeerde kleideeltjes naar de bodem van de pot en blijft alleen wat rose aangekleurd water over. De gele kleideeltjes blijven echter ook na een nacht nog zweven in water. De zwaardere deeltjes slaan wel neer op de bodem van de pot.
- Giet de colloïdale* oplossing, die zich boven de neerslag bevindt, over in een trechtervormig papieren koffiefilter, geplaatst in een houder.
- Laat het filter met inhoud een halve dag staan. De doorloop is gering maar de fijne kleideeltjes hechten zich aan het filterpapieroppervlak.
- Giet daarna het vocht met zwevende kleideeltjes uit het trechtervormige papieren filter en haal het filterpapier met afgezette fijne kleideeltjes uit de houder.
- Vouw het filterpapier dubbel en druk er zodanig op dat de fijne aangehechte kleideeltjes vrijkomen.
- Verdeel de emulsie (slibmassa) gelijkmatig over een bord en laat de emulsie indrogen.
- Zodra een bijna droge massa (pasta) is ontstaan kunnen er torentjes van worden gerold/gekneed.
- Laat deze drogen en de tekenstiftjes zijn klaar.
Deze stiftjes zijn zeer breuk- en slijtvast en bevatten geen toegevoegd bindmiddel. Kenmerkend is dat het ingedroogde oppervlak van deze stiftjes rimpelig is en dat ze iets donkerder van kleur zijn dan de stiftjes gemaakt van het eerste bezinksel.
Er zijn bij het tekenen met de rimpelige stiftjes veel drukverschillen mogelijk waardoor een dynamisch-expressieve lijnvoering ontstaat. Helaas levert het geringe contrast van de geelbruine lijnen op wit of getint papier geen toepassing als zelfstandig monochroom tekenmateriaal op.
De volgende stap was, terug in Nederland, om een aantal van deze krijtstaafjes te verpulveren in een vijzeltje en het poeder te verhitten in een blikken doosje boven een gasvlam. De kleur van het poeder veranderde van lichtbruin in donkerbruin (helaas niet donker roodbruin zoals dat wel bij pure gele oker gebeurt). Na toevoeging van wat water heb ik van de bijna droge roodbruine pasta weer staafjes gerold. Deze, opnieuw rimpelig opgedroogde staafjes, zijn na droging net zo stevig als hun lichtergekleurde soortgenoten. Helaas leveren ze, als er mee getekend wordt, lichtbruine krijtlijnen op wit papier op. Colloïdale* kleideeltjes (wel of niet gebrand) zijn in staafvorm als tekenmateriaal niet optimaal geschikt (te weinig pulverend op tekenpapier bij snel arceren). Het is als natuurlijk bindmidddel voor krijtjes van hematietpoederpasta wel geschikt.
* Colloïden zijn in een vloeistof zwevende deeltjes met een diameter van ongeveer een micrometer (eenduizendste millimeter) tot duizend keer zo klein (enkele nanometers). Ze komen voor in producten als melk, verf en olie.
2006
Begin 2006 vond ik op internet in een artikel van Alexandra Zvereva over portettekeningen van François Clouet in de collectie van het Musée Condé te Chantilly, de volgende informatie over historische dragers en materialen/ gereedschappen bij het tekenen met krijt:
"L’artiste fabriquait lui-même ses crayons en mélangeant les couleurs réduites en poudre à de la terre glaise, le tout lié par une sorte de colle. En 1583 le professeur de Lyon Pierre Grégoire (écrivait) : « […] peintres font ses crayons de couleur en forme de cylindre, en les modelant sur une dalle de marbre et les mélangeant à de l’huile de foie de morue ou de gomme arabique ou du jus de figue ou du petit-lait. Alors les uns deviennent mous et les autres deviennent durs et griffent le papier ». Pour dessiner le peintre mettait les crayons dans un « matitatoio », un tire-ligne de métal".
Vertaling: "De kunstenaar maakte zijn eigen stiften door kleurpoeder met klei te mengen, het geheel gebonden door een soort lijm. In 1583 schreef Pierre Grégoire (1540-1617), leraar te Lyon: " « […] schilders vervaardigen kleurstiften in de vorm van een cylinder, door ze te modelleren op een marmerplaat onder toevoeging van olie van de kabeljauwlever of arabische gom of vijgenmelk of wei (JdH: bijprodukt bij kaasbereiding). Daardoor worden ze de ene keer net te zacht en de andere keer net te hard en krassen in het papier ». Om te tekenen bevestigde de schilder de stiften in een « vulpotlood », een trekpen van metaal (JdH: vgl. krijthouder)".
(Vertalingen: Jaap den Hollander)
Mogelijk stukje 'Pierre de sanguine' op ware grootte met proefvelletje. Het witte plekje is geen glimlicht maar een restant van het witte materiaal.
N.B. Tussen de brokjes rode bolus trof ik in maart 2006 één klein stukje aan dat harder was dan normaal. Bij het breken van een brokje rode bolus (om er poeder van te maken) bleek dat het brokje van binnen harder was dan de meeste andere. Aan de buitenkant van het rode bolusbrokje was dat niet te zien. Wel vertoonde het stukje bolus uiterlijk geen zaagsporen of vlakke kanten. Het was vrij amorf en bleek na openbreken wat onzuiver van kleur (wit geaderd, licht- en donker bruinrood). Het witte materiaal heb ik er af gekrabd. Tijdens het tekenen (want dat is met het overgebleven brokje prima mogelijk) verloopt de 'slijtage' van dit stukje 'steen' veel langzamer dan van stiftjes die van pasta gerold zijn of van de stiften van Contépotloden. Drukverschillen toegepast met dit stukje 'pierre de sanguine' leveren een maximum aan lijnvariaties op. Helaas is het bij dit ene 'steentje' gebleven.
2007
In september 2007 probeerde ik met een stukje ingedroogde Hollandse modelleerklei (dat zich al enkele jaren in mijn atelier bevond) te tekenen om de hardheid te testen. Op de verpakking van de klei stond vermeld: Fa Vingerling - Haastrecht, K122, Nederlandse klei, oefenen, oranje-rood bakkend. Tot mijn verrassing was de hardheid zodanig dat de klei bijna de kenmerken van een grafietstift vertoonde: geringe verpulvering, dunne lijnen en bij hogere druk een donkerder en dikkere lijn, zonder breukgevaar. Helaas was de kleur van de getekende lijnen licht bruingrijs. De klei was dus in pure droge vorm als rood-bruin tekenkrijt ongeschikt. Vermenging van wat poeder van deze de klei met een gelijke hoeveelheid roodkrijt slijpsel en wat water leverde echter enkele prima roodbruin tekenende, dunne, krijtstiftjes op. Rechts is op een proefvelletje op gevergeerd papier het resultaat van wat proefjes te zien. Tijdens het werken met dit zelfgemaakte krijt valt me op dat de stift al tekenend eigenlijk zichzelf scherp houdt. Vandaar dat er op elk moment tijdens het tekenen dunne lijnen getrokken kunnen worden door de stift dan rechtstandig op het papier te houden in plaats door van stift te wisselen. De stift is zelfs te slijpen op het papier. Er is dus geen schuurplankje nodig. De wrijvingsweerstand van de stift/ klei met papier (glad en gevergeerd) is prettig. Afhankelijk van de uitgeoefende druk en de gekozen tekenhoek levert het schuren van de stift over het papier meer of minder lijndikteverschil en toonwaardeverschil op. De werkelijke diameter van de gerolde stift in de houder is 2 mm onder de puntige top tot 4 mm in de houder (zie afbeelding links). Verhitting van de krijtstiftjes komt de tekenkleur vast ten goede. Moet ik nog proberen. Zie voor gegevens over (o.a. Nederlandse) klei: ‘Aardewerk is paardewerk’: een rapport over de aardewerkindustrie uit 1971, Jan H. Kompagnie, Aflevering 2
Oktober 2007.
Naast het zelf maken van krijt op basis van klei en natuurlijk pigment ben ik ook bezig geweest metonderzoek naar natuurlijk rood (sanguine) krijt. In september 2007 was ik opnieuw in Noord-Bourgondië en heb daar een aantal stukken harde gele oker gevonden. Eerst heb ik gecontroleerd of er met het materiaal kon worden getekend op papier. Ja dus. Enkele verdwaalde zandkorrels, als verontreiniging, heb ik daarbij voor lief genomen. Uit één van de stukken okersteen heb ik, terug in Nederland, een pijlpuntvormig stukje gezaagd van ongeveer 5 cm lang (zie afbeelding). Voor het zagen heb ik een oud beugelzaagje (was wel na enkele zaagsnedes 'versleten') gebruikt. Het linker stukje okersteen op de afbeelding is het resultaat van afgeschermde verhitting in een blikje boven een gasvlam. Ik had mijn ogen beschermd met een lasbril tegen het mogelijk uit elkaar spatten (vanwege onzichtbare luchtkamer(s)) in het steentje. Het vuur mag de oker niet bereiken anders verbrandt (beroet) het materiaal. Langzaam verkleurde de okersteen van geel naar rood. Na verhitting bezit de stift nog dezelfde hardheid en slijt tijdens het tekenen op papier nauwelijks. Het materiaal is harder dan rode bolus en verpulvert veel minder. Zie het afgebeelde proefvelletje voor de tekenresultaten. Zou vergelijkbaar materiaal als 'pierre sanguine' door Watteau zijn gebruikt?
![]()
2008
![]()
3 februari 2008
Bijgaande roodkrijttekening (werkelijk formaat 11 x 16 cm.) is uit de losse hand gemaakt met de messcherpe randen van een scherfje hematietkleurig gesteente dat, bij gebruik als tekenmateriaal, roodbruin afgeeft. Als inspiratiebron voor deze materiaaltest heeft een reproduktie van een zilverstifttekening uit ongeveer 1520 van Hans Baldung Grien gediend.
Het materiaal is bij het tekenen harder dan krijtstiften van Conté of andere merken. Hoewel de slijtvastheid prima is, is de breukvastheid beperkt door de geringe dikte van de scherf. De krachten bij het tekenen moeten dus met beleid worden uitgeoefend. Er kunnen met de scherf letterlijk flinterdunne lijnen getrokken worden. Het scherfje is slechts 2,5 cm hoog en op de dunste randen nog geen mm. dik. Het scherfje heeft deel uitgemaakt van een groot, hematietkleurig, hard brok steen dat aan één zijde uit iets zachter materiaal bestond. Van dit stuk steen heb ik met een beitel de relatief zachte stukken afgeslagen. Helaas is de rode okerlaag aan de hematietstenen zo dun (een halve cm.) dat mechanische verwijdering direct tot verpulvering leidt.
De steen, waar het stukje vanaf is geslagen, heb ik gevonden aan de kant van de weg weg bij La Bâtisse 89520 Moutiers en Puisaye (Yonne, Fr.). De firma Solargil (http://www.solargil.com/) heeft daar een win- en verwerkingsplaats, tevens verkooppunt, voor natuurlijke gele oker, hematiet e.d. en brandt deze pigmenten, voor vermaling, in diverse gradaties okers en (rood)bruine tinten. Tevens verkoopt men allerlei kleisoorten voor pottenbakkers.
Klik op de afbeelding voor een groter beeld.
2010
Schema van de samenstelling van verschillende okers- en hematiethoudend mineralen/ krijtsoorten (dec. 2010/ jan. 2011)
Gegevens zijn o.a. ontleend aan: "Les Cahiers de Terrres et Couleurs" van Le Centre de Recherche et de Restauration des Musées de France.
Naam
% anhydrite
(Al2O3) (gedehydra= teerd gips)
% argile
(klei)
% calciet (CaO)
(calcium- carbonaat)
% goethite
(FeO(OH))
(ijzer - en zuurstof houdend hydroxide) Fe2O3.H2O
% fer amorphe
( o.a. Fe2O3)
(amorf ijzer)
% hématite (Fe2O3)
(ferri- oxide kristallen)% quartz (SiO2)
(vorm van
silicium dioxide/ zand/ graniet)
% LOI
(percentage
gewicht- verlies aan water bij indroging)
corps étran- gers
(vreemde stoffen in
geringe hoeveel- heden)
Rouge Pozzuoli
35
40
-
-
25
-
-
TiO2, MgO
Ocre Jaune (Gargas (84))
-
40
-
20
-
40
-
Ocre Rouge (Gargas (84)) -
40
-
-
35
25
-
Ocre Jaune (Puisaye (58))
-
40
-
20
-
40
-
Ocre Rouge (Puisaye (58))
-
40
-
-
-
30
30
-
Hématite (Puisaye (58))
-
25
-
-
-
50
25
-
Red Ochre (Rajasthan, India)
35
0.5
40
12 (opvallend weinig)
12
TiO2, MgO
RED IRON OXIDE
(Hormuz quality, Iran) vgl. Sinoper of Sinopis
2.69
0.95
60-65.50
hoogste gehalte
17.66 3.08
0.98% Na2O
0.83 % MgO
2.04 % max Cl
Rötelstein aus Theley (Tholey/ Saarland) (Michael Koch, 1980/ 1982)
?
?
0.?
57-64
zeer hoog gehalte
Zeer fijne korrel
In Selbach
TiO2: 0.?%
MgO: 0.?%,
Na2O: 0.?%
K: 0.?
P: 0.?
Rote Bolus
(Staatl. Porzellan-
Gäbler, Manufaktur Berlin, Halle / S., Werk Selb, 19531921) Freyberg (1951)
21.68
0.26
10.75
56.2
7.31
TiO2: 1.2%
MgO: 0.75%
Na2O: 0,29%
Rote Bauxiet- schlamm
(nach der Bayer Methode)14-16 (Tonerde)
8-11
40-55
5-15
40-60
TiO2: 2-5%
MgO: 0.5-1.4%
Na2O: <2%
S: < 2%
Uit wetenschappelijk onderzoek door het RCE, Amsterdam, in maart 2017 blijkt de lichtste kleur Theleyer Rötel tekenkrijt de volgende bestanddelen te bevatten:
Hoofdelement is ijzer (Fe) daarna volgt silicium (Si), aluminum (Al) en zuurstof (O). Verder zijn er kleine hoeveelheden kalium (K), magnesium (Mg) en tianium (Ti) aanwezig.
De aanwezigheid van Al, S, K en Ti wijst op klei. In deze kleimatrix is veel ijzer (waarschijnlijk als hematiet) te zien.
Verder onderzoek is daartoe nodig.
- Eventueel bitumen kan niet worden aangetoond via gaschromatografie - massaspectometrie, GS-MS.
- Het ijzerhoudende mineraal (Hematiet ?) zou verder gekarakteriseerd dienen te worden via röntgendiffractieen/of XRD.
- Er kan worden gezocht naar de aanwezigheid van sporen van zware metalen (X-ray fluoricentie, XRF).
- Tenslotte wordt in oude literatuur over sanguinekrijt expliciet over zwavel (S) gesproken. Welke rol dat speelt is nog niet goed in beeld.
Collectie okerhoudende bodemmonsters in de vorm van steenbrokken, aardekorrels of kleiklonten
uit verschillende delen van Europa bestemd voor onderzoek naar de mogelijkheden om er gerolde
krijtstiften van te maken.
Rötelsteinen in minerale vorm, rötelkrijt in stiftvorm en gezaagd stuk rötelkrijt
in een antieke houder
Rechts een rötelsteen in minerale vorm met een zaagsnede en middenvoor het uitgezaagde fragment.
In het glas staan gezaagde harde rötelstiften die diverse sanguine-kleuren afgeven.
Linksvoor liggen nog wat kleinere stukken roodbruin- tekenende rötel.
Met de harde rötelstiften kan prima getekend worden op klein formaat papier.
Reacties en aanvullingen op bovenstaande onderzoeksresultaten of tips voor verder onderzoek zijn van harte welkom. Stuur een e-mailberichtje naar:
Contains / containing: red chalk, rood krijttekening, krijttekening, Sanguina, Sanguinas, Sketches, Sketched, Schémas, Croquis, Zeichnungen, Skizzen, dessin, dessiner, Tekening, Schets, Sanguina sobre papel, rood krijt, sanguine chalk, Bergrot, Eisenrot, Rotocker, Rotstein, Rubrica, red chalk drawing, red drawing chalk, crayonnées avec de la sanguine, le crayon rouge, terre rouge, de la pierre d'Italie, sanguine d'Angleterre, la pierre de sanguine, craie rouge, lapis rosso, rode bolus, red bole, terra di Pozzuoli, disegnare, disegni , sanguigna, disegno a sanguigna, sanguine brûlée (reddish-brown chalk), tiza roja, red chalk, gis rojo, sanguine pencil, pierre sanguine, sanguinekrijt, sanguine chalk, sanguine crayon, crayon sanguine, chalk crayon, red crayon, red clay, red chalk sticks, red chalk drawings, sanguine drawings, Red Bole, Bolo Rosso, Terre Bolari, Bolo Color Brunus, Terra Sigillata, Bolo di Boemia, Terra di Lemnos, Bolo Orientale, Argilla Ocrosa, Bolo Armeno, Bolo Armeniacos, Gilders Clay (red bole), lápiz rojo, roodkrijttekening ;